ECLI:NL:RBDHA:2022:14418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
SGR 21/6079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan eiser wegens overtreding van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Kaag en Braassem met betrekking tot drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. P.H.W. Spoelstra, en de burgemeester van Kaag en Braassem, vertegenwoordigd door A. Hardlooper. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester, waarbij een last onder dwangsom is opgelegd op basis van een bestuurlijke rapportage die eiser beschuldigt van drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op 16 april 2021 een last onder dwangsom heeft opgelegd, die is gebaseerd op een controle door de politie op 12 maart 2021, waarbij eiser werd aangehouden en cocaïne werd aangetroffen. Eiser heeft de beschuldigingen ontkend en betoogd dat de bestuurlijke rapportage onvoldoende bewijs biedt voor de overtreding van artikel 2.74 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Kaag en Braassem 2012 (APV). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de burgemeester voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de APV heeft overtreden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de feiten en omstandigheden, waaronder de aanhouding van eiser, de vondst van cocaïne en het contante geldbedrag, voldoende zijn om de last onder dwangsom te rechtvaardigen. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd om de beschuldigingen te weerleggen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en eiser in de proceskosten niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.H.W. Spoelstra),
en

burgemeester van Kaag en Braassem, verweerder

(gemachtigde: A. Hardlooper).

Inleiding

Bij besluit van 16 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om een last onder dwangsom op te leggen.
Bij het besluit van 17 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Na de zitting is gebleken dat als gevolg van een misverstand de gemachtigde van eiser niet deelnam aan de digitale zitting. Partijen en de rechtbank zijn toen overeen gekomen om nog een schriftelijke ronde te houden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Uit de bestuurlijke rapportage van 23 maart 2021 blijkt dat eiser op 12 maart 2021 om 21:10 uur door de politie is gecontroleerd en aangehouden. Agenten hadden het voertuig zien rijden en zij hadden het kenteken opgevraagd. Uit de politie-informatiesystemen bleek dat het een huurauto was. Het was die agenten bekend dat zulke huurauto’s regelmatig worden gebruikt door drugscriminelen. Zij besloten de bestuurder van het voertuig te controleren. Tijdens staande houden van het voertuig zagen de agenten dat de bestuurder antecedenten aangaande de handel in harddrugs had. Verder had een van de agenten gezien dat de bestuurder iets in zijn onderbroek had gestopt. Het was de agenten bekend dat drugsdealers vaak hun verdovende middelen in hun onderbroek verstoppen. De bestuurder wilde niet meewerken en is na een korte achtervolging aangehouden door de agenten. Tijdens de achtervolging heeft de bestuurder vermoedelijk zijn drugs weggegooid in de berm, aan de [weg] ter hoogte van perceelnummer [nummer] te [plaats]. De agenten vonden twee sokken gevonden waar 15,1 gram cocaïne bleek te zitten. De cocaïne was verdeeld in 2 goudkleurige pakjes, 2 blauwe pakjes en 5 zilverkleurige pakjes. De sokken waren droog waardoor het vermoeden bestond dat ze daar niet lang hebben gelegen en dus van eiser zijn geweest. Eiser had ook een contant geldbedrag van 670 euro bij zich.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de bestuurlijke rapportage voldoende aannemelijk maakt dat eiser artikel 2.74 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Kaag en Braassem 2012 (hierna: de APV) heeft overtreden. Om herhaling te voorkomen heeft verweerder een last onder dwangsom aan eiser opgelegd. Aan de lastgeving is een dwangsom gekoppeld van € 5.000,- per geconstateerde overtreding per dag, met een maximumbedrag van € 20.000,-.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiser heeft niets te maken met de drugs die is gevonden op 12 maart 2021. De bestuurlijke rapportage bevat geen concrete basis waarop de verdenking van verweerder van de overtreding van artikel 2.74 van de APV zou kunnen berusten. Tot slot is eiser nooit strafrechtelijk vervolgd. In dat kader verwijst hij naar de uitspraak van 1 juli 2022 van de rechtbank Rotterdam [1] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank overweegt dat verweerder aan eiser een reguliere last onder dwangsom heeft opgelegd als bedoeld in artikel 5:2, eerste lid, onder b, van de Awb. Het doel van een dergelijke last is het voorkomen van herhaling van de betreffende overtreding. De rechtbank moet beoordelen of verweerder bevoegd was een last onder dwangsom aan eiser op te leggen. Voor het ontstaan van die bevoegdheid is in dit geval vereist dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden.
5. In artikel 2:74 van de APV is bepaald dat het, onverminderd het bepaalde in de Opiumwet, verboden is om zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht uitgaan van de juistheid van de inhoud van de bestuurlijke rapportage. [2] Eiser heeft weliswaar ontkend dat hij iets te maken heeft met de handel in drugs maar hij heeft de feiten en omstandigheden zoals beschreven in de bestuurlijke rapportage niet gemotiveerd en onderbouwd weersproken. Een enkele ontkenning door eiser, dat de drugs niet van hem is, is niet voldoende voor het oordeel dat verweerder aan de juistheid van de inhoud van de bestuurlijke rapportage had moeten twijfelen. Het is bovendien vaste rechtspraak dat een onderzoek door verweerder in dergelijke gevallen niet nodig is. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3318).
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op basis van de bestuurlijke rapportage terecht heeft geconcludeerd dat het aannemelijk is dat eiser artikel 2.74 van de APV heeft overtreden. De volgende feiten en omstandigheden uit de bestuurlijke rapportage zijn hierbij van belang. Eiser is door de politie staande gehouden waarop hij is gevlucht. Dat hij in beroep stelt dat hij vluchtte omdat hij bang was een boete te krijgen wegens het overtreden van de corona-regels volgt de rechtbank niet. Eiser had daarvoor ook een waarschuwing kunnen krijgen. Verder hebben de agenten gezien dat hij iets in zijn onderbroek stopte. Daarna is op de vluchtroute cocaïne gevonden, met een totale hoeveelheid van 15,1 gram. Bij eiser is ook veel contant geld aangetroffen en was hij in het bezit van een telefoon die zo was geprogrammeerd dat de berichten zichzelf verwijderden. Tot slot heeft eiser antecedenten gerelateerd aan drugshandel. Al deze feiten en omstandigheden tezamen rechtvaardigen de door verweerder getrokken conclusie dat het aannemelijk is dat eiser betrokken is geweest bij handel in drugs op openbare plaatsen in de gemeente Kaag en Braassem. Eisers verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam kan in deze zaak niet slagen. In die zaak werd mede op basis van antecedenten, waarvoor hij strafrechtelijk vrijgesproken was, geconcludeerd dat eiser artikel 2.74 van de APV had overtreden. In deze zaak gaat het om de overtreding zelf, waarvoor het niet van belang is dat eiser strafrechtelijk vervolgd is of is vrijgesproken.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Bruijne, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:400).