ECLI:NL:RBROT:2022:5428
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Last onder dwangsom na overtreding van artikel 2:74 van de APV; onvoldoende bewijs voor drugshandel
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en de burgemeester van Dordrecht. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester, waarbij hem een last onder dwangsom was opgelegd wegens vermeende overtreding van artikel 2:74 van de Algemene plaatselijke verordening (APV). De burgemeester had gesteld dat eiser het kennelijke doel had om drugs te verhandelen, gebaseerd op ervaringsfeiten en de omstandigheden van de aanhouding. Eiser betwistte deze beschuldiging en voerde aan dat hij enkel in de auto zat om een vrouw te troosten en dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser was op 16 juni 2021 in Dordrecht aangehouden door de politie, waarbij een kleine hoeveelheid harddrugs werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat eiser daadwerkelijk de intentie had om drugs te verhandelen. De rechtbank benadrukte dat de enkele aanwezigheid van drugs en de omstandigheden van de aanhouding niet voldoende waren om te concluderen dat eiser het kennelijke doel had om drugs te verhandelen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en oordeelde dat de burgemeester niet bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van concrete bewijsvoering in bestuursrechtelijke handhaving en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de feiten.