ECLI:NL:RBDHA:2022:14415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
SGR 22/2621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldig verklaring rijbewijs na drugsmisbruik en alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Antek, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen. Eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door verweerder op basis van een onderzoek naar zijn geschiktheid, na een positieve test op cannabis en alcohol. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep aangetekend.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Eiser had in februari 2021 bloed laten afnemen in verband met rijden onder invloed. De daaropvolgende onderzoeken door psychologen en psychiaters concludeerden dat er sprake was van drugsmisbruik en alcoholmisbruik. Eiser voerde aan dat de conclusies van de onderzoeken niet klopten en dat er onvoldoende bewijs was voor de diagnose drugsmisbruik.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had afgegaan op de onderzoeksrapporten en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van deze rapporten. De rechtbank concludeerde dat de ongeldig verklaring van het rijbewijs door verweerder gerechtvaardigd was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2621

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Antek),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,verweerder
(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Inleiding

Bij besluit van 2 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Bij het besluit van 15 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2022 via een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 23 februari 2021 is bij eiser bloed afgenomen in verband met een onderzoek naar rijden onder invloed ingevolge artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. Het rapport van dit onderzoek was voor verweerder aanleiding aan eiser een onderzoek naar zijn geschiktheid op te leggen. Hiertegen heeft eiser geen rechtsmiddelen gewend. Op 4 mei 2021 is eiser onderzocht door psycholoog M. Bredenbeek-Fleskens en psychiater A.A. Aaldriks. De onderzoekers hebben op basis van de gesprekken en de uitslag van het urine- en bloedonderzoek, waarin eiser positief is getest op cannabis, geconcludeerd dat er sprake is van drugsmisbruik. Op 2 oktober 2021 is eiser wederom onderzocht, ditmaal door arts A. Snijder en psychiater M. Hanoeman. Op basis van het urine- en bloedonderzoek en de gesprekken, hebben zij geconcludeerd dat het drugsmisbruik sinds het vorige onderzoek is gestopt maar dat er wel sprake is van alcoholmisbruik. Verder concluderen de onderzoekers dat het onvoldoende is voor een diagnose van een stoornis in drugsgebruik volgens de DSM-5 maar toch op basis van alle relevante gegevens de diagnose drugsmisbruik en alcoholmisbruik gesteld kan worden.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard omdat bij eiser (nog steeds) sprake is van drugs- en of alcoholmisbruik. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onderzoeken zorgvuldig tot stand zijn gekomen en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de onderzoeken.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan. Bij het eerste onderzoek van 4 mei 2021 heeft de psychiater in het verslag geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn om te kunnen concluderen dat er sprake is van een vorm van persistentie en daarmee een aanwijzing vormt voor het problematisch gebruik van drugs. De uitslag van het urineonderzoek is echter niet in overeenstemming met de drugsanamnese. De psychiater is ten onrechte uitgegaan van onderrapportage door eiser om het gebruik van drugs te maskeren. Deze conclusie is gemaakt op basis van één aanhouding en test. Bovendien is uit het tweede onderzoek gebleken dat er
geensprake is van een stoornis in drugsgebruik. Eiser voldoet niet aan twee of meer kenmerken uit de DSM-5.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser in eerste instantie cannabis en in tweede instantie alcohol in zijn bloed had. Ter beoordeling ligt de vraag of het onderzoek, specifiek de laatste conclusie van de onderzoekers dat er sprake is van drugs- en of alcoholmisbruik, innerlijke tegenstrijdigheden bevat.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [1] mag verweerder afgaan op een onderzoeksrapport dat aan hem is uitgebracht, nadat is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Indien een belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag verweerder niet zonder nadere motivering op het rapport afgaan. Zo nodig vraagt verweerder de adviseur een reactie op wat de belanghebbende over het advies heeft aangevoerd.
6. Onder drugsmisbruik wordt verstaan de psychiatrische diagnose, gebaseerd op alle klinisch relevante gegevens en/of de DSM-5 classificatie drugsmisbruik en/of drugsafhankelijkheid. [2] Een DSM-5 classificatie is daarmee niet vereist. Uit het eerste rapport van bevindingen van de arts en de psychiater volgt dat eiser, voorafgaand aan zijn aanhouding, twee dagen achter elkaar 1,5 joint per dag had gerookt. Ook verklaarde hij dat hij regelmatig een joint rookte in de periode tussen januari 2021 en zijn aanhouding. Hij zou sinds 27 maart 2021 geen drugs meer gebruiken. Bij het onderzoek op 4 mei 2021 is toch cannabis aangetroffen in zijn bloed. Op basis van deze gegevens hebben de onderzoekers geconcludeerd dat ten tijde van de aanhouding op 12 juli 2019 sprake was van drugsmisbruik. Verder hebben zij geconcludeerd dat op basis van alle relevante gegevens de diagnose drugsmisbruik kan worden gesteld. Eisers stelling dat de anamnese slechts op basis van één aanhouding is gedaan volgt de rechtbank niet omdat eiser tweemaal is onderzocht naast zijn aanhouding. Ook volgt de rechtbank eisers stelling, dat het drugsmisbruik ontkracht is met het tweede onderzoek, niet. Uit het tweede onderzoek blijkt weliswaar dat eiser geen drugs meer heeft gebruikt sinds het vorige onderzoek maar wel dat hij alcohol heeft gebruikt. De onderzoekers hebben daarnaast overwogen dat eisers vastgestelde drugsgebruik niet voor de duur van minstens een jaar is gestopt. De conclusie van het tweede onderzoek is dan ook dat er sprake is van drugs- en alcoholmisbruik.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder uitgaan van het rapport van het tweede onderzoek. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft daarom eisers rijbewijs ongeldig mogen verklaren.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Bruijne, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1433, ro. 5.1.
2.Uitspraak van de Afdeling van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2019, ro. 9.