ECLI:NL:RBDHA:2022:14325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
NL22.12816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en internationale bescherming in Italië; niet-ontvankelijk verklaring door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Somalische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk op basis van het feit dat eiser in Italië internationale bescherming geniet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 21 juli 2022 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten aan eiser een verblijfsvergunning asiel hebben verleend, maar dat deze is verlopen op 20 oktober 2021. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat eiser nog steeds internationale bescherming geniet, aangezien er geen bewijs is dat deze status is ingetrokken of beëindigd. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat het verlopen van een verblijfsvergunning niet automatisch betekent dat een vreemdeling geen internationale beschermingsstatus meer heeft. Eiser heeft niet aangetoond dat er feiten of omstandigheden zijn die het interstatelijk vertrouwensbeginsel in twijfel trekken. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris op goede gronden heeft besloten de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12816

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 5 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.12187 op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Ikar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [1984] .
Eiser heeft op 1 april 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser in een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten, Italië internationale bescherming geniet.
Eiser is het er niet mee eens. Hij voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of eiser ten tijde van het bestreden besluit internationale bescherming geniet in Italië. De Italiaanse autoriteiten hebben op 7 juni 2022 de Dublinclaim van eiser afgewezen en aangegeven dat aan eiser internationale bescherming was verleend en dat zijn verblijfsvergunning asiel is verlopen op 20 oktober 2021. Hieruit volgt niet duidelijk of eiser op dit moment een verblijfsstatus heeft in Italië. Uit Eurodac blijkt evenmin dat eiser op dit moment een status van internationale bescherming in Italië geniet. Verweerder heeft nagelaten om dit te onderzoeken. Bovendien meent eiser dat het besluit in strijd is met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat verweerder pas – na het bestreden besluit – op 6 juli 2022 de Italiaanse autoriteiten heeft gevraagd of eiser een verblijfsvergunning heeft en/of het hem is toegestaan om Italië weer in te reizen.
Verder voert eiser aan dat hij in Italië geen aanvraag kan indienen voor verlenging van zijn verblijfsvergunning omdat hij niet beschikt over een officieel postadres. Eiser verwijst in dit kader naar het AIDA rapport van 3 juni 2021. Volgens eiser blijkt ook uit het AIDA rapport van mei 2022 dat de positie van statushouders in Italië die niet beschikken over een postadres, de drempel haalt van schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verder meent eiser dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of eiser daadwerkelijk over effectieve bescherming in Italië beschikt als gevolg van de ernstige schade die eiser door derden heeft opgelopen wegens zijn religie. Terugkeer naar Italië is volgens eiser daarom in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft foto’s overgelegd van zijn letsel en zelfgebouwde hut, maar van hem kan niet worden verwacht bewijsstukken te overleggen van de weigering van overheidsambtenaren en advocaten om hem hulp te verlenen. Tot slot kan eiser niet terugkeren naar Italië omdat hij niet beschikt over een door Italië afgegeven geldige verblijfsvergunning en heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of eiser naar aanleiding van alle aangevoerde feiten en omstandigheden een band heeft met Italië.

Internationale bescherming in Italië

5. Tussen partijen is niet in geschil dat de Italiaanse autoriteiten aan eiser een verblijfsvergunning asiel hebben verleend. In geschil is de vraag of eiser nog steeds internationale bescherming geniet.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] volgt dat verweerder zich dient te vergewissen of door een andere lidstaat voldoende duidelijkheid wordt verschaft over de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer en of die informatie voldoende actueel is. Daarbij moet verweerder onderzoeken of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser in Italië internationale bescherming geniet. Uit het door verweerder verrichte onderzoek op 1 april 2022 blijkt uit Eurodac dat eiser onder meer een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Italië. De Italiaanse autoriteiten hebben vervolgens het claimverzoek dat verweerder heeft gedaan op 1 juni 2022 op grond van de Dublinverordening afgewezen. Daarbij is aangegeven dat de asielprocedure van eiser in Italië is afgerond en aan eiser een verblijfsvergunning asiel is verleend waarvan de geldigheidsduur is verstreken op 20 oktober 2021. In dit bericht van 7 juni 2022 is door de Italiaanse autoriteiten niet vermeld dat de internationale bescherming van eiser is ingetrokken of beëindigd. Bovendien heeft eiser in zijn gehoren aangegeven dat hij een verblijfsvergunning in Italië had. Dat verweerder op 6 juli 2022 en dus na het bestreden besluit pas aan de Italiaanse autoriteiten heeft gevraagd te bevestigen of aan eiser een verblijfsvergunning is verstrekt, maakt niet dat verweerder zijn onderzoeksplicht heeft geschonden. Nu uit het bericht van 7 juni 2022 niet blijkt van een intrekking of beëindiging van de aan eiser toegekende internationale beschermingsstatus, mocht verweerder ervan uitgaan dat eiser nog internationale bescherming geniet en dat deze bescherming nog voortduurt. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [2] volgt namelijk dat het verlopen van een verblijfsvergunning niet met zich meebrengt dat een vreemdeling geen internationale beschermingsstatus meer heeft. Een internationale beschermingsstatus eindigt immers alleen na een individuele beoordeling door de autoriteiten. Bovendien kan een intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van een verblijfsvergunning alleen plaatsvinden op grond van de limitatief opgesomde gronden in de Kwalificatierichtlijn en, voor zover de vluchtelingenstatus is toekend, het Vluchtelingenverdrag.
8. Eiser heeft verder ook geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die er desondanks op zouden kunnen wijzen dat de aan hem verleende internationale beschermingsstatus ten tijde van het bestreden besluit toch wel was ingetrokken of beëindigd. Zijn document/pasje is eerder verlengd. Dat dit door corruptie is gebeurd is niet aannemelijk geworden.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
9. Ten aanzien van eisers problemen in Italië overweegt de rechtbank dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de ABRvS van 30 mei 2018. [3] In deze uitspraak heeft de ABRvS geoordeeld dat de feitelijke situatie in Italië voor statushouders moeilijk is, vooral nadat zij de opvang hebben moeten verlaten. Deze situatie is echter niet zo slecht, aldus de ABRvS dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Italiaanse autoriteiten onverschillig zouden staan en waardoor er sprake zou zijn van schending van artikel 3 van het EVRM. De ABRvS heeft dit standpunt daarna meerdere malen herhaald, onder meer recent in haar uitspraak van 24 juni 2022. [4] De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden om hier thans anders over te oordelen.
10. Nu verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat zich in zijn geval feiten en omstandigheden voordoen op grond waarvan verweerder niet langer aan dat uitgangspunt mag vasthouden. De rechtbank overweegt dat eiser daar niet in is geslaagd. Weliswaar blijkt uit het AIDA rapport van juni 2021 en mei 2022 dat statushouders een moeilijke positie in Italië hebben, maar dit is gelet op hetgeen de ABRvS heeft overwogen onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een zodanig ernstige situatie in de zin van artikel 3 van het EVRM. De problemen over het verkrijgen van een adres zijn niet wezenlijk anders dan de informatie waarmee rekening is gehouden in laatstbedoelde uitspraak. Het beroep van eiser dat hij in Italië geen woning kan krijgen, dat hij zijn verblijfsvergunning niet kan verlengen omdat hij geen postadres heeft en dat hij niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, betekent niet dat hij daarin geen hulp kan krijgen van de Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat de Italiaanse autoriteiten hem geen hulp of bescherming zouden willen of kunnen bieden. Verweerder heeft terecht betoogd dat niet is gebleken dat eiser actieve inspanningen heeft verricht en alle nationale mogelijkheden heeft benut om hulp te krijgen. Ook is niet gebleken dat eiser bijvoorbeeld een postadres heeft aangevraagd om een nieuwe verblijfsvergunning te verkrijgen of dat eiser zijn problemen kenbaar heeft gemaakt bij de juiste Italiaanse autoriteiten of instanties. Van eiser mag immers worden verwacht dat hij zijn rechten als statushouder weet te effectueren en zich bij voorkomende problemen tot de (hogere) instanties wendt voor hulp of bescherming. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheden niet voor hem bestaan. Er is dus onvoldoende gebleken dat de Italiaanse autoriteiten eiser hiermee niet zouden willen of kunnen helpen.
10. Ten aanzien van de gestelde mishandelingen van derden overweegt de rechtbank dat verweerder heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de politie of de autoriteiten hem niet zouden kunnen helpen als eiser een en ander zou melden. Eiser heeft geen aangifte gedaan. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat het voor hem bijvoorbeeld niet mogelijk is om zich hierover te beklagen bij de autoriteiten, eventueel met behulp van een organisatie.
Banden met Italië
12. Ten aanzien van de banden met Italië wordt overwogen dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser een zodanige band met Italië heeft dat het voor hem redelijk is om terug te keren naar Italië. Aan eiser is de asielstatus toegekend in Italië en hij heeft jarenlang in Italië gewoond. Uit de in noot 4 aangehaalde uitspraak leidt de rechtbank niet af dat een sterkere band met Italië alleen kan worden aangenomen als de verblijfsvergunning nog niet is verlopen. Alleen al omdat eiser in een land van de Europese Unie als vluchteling is erkend, mocht verweerder van deze sterkere band uitgaan en aannemen dat het voor hem redelijk zou zijn daarheen te gaan. [5]
Conclusie
13. Het voorgaande maakt dat verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat eiser internationale bescherming geniet in Italië en daarnaar kan terugkeren. Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Van een onzorgvuldig onderzoek of gebrekkige motivering van het besluit is niet gebleken.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr.S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2441).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1253).
5.Uitspraak van de ABRvS van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1794).