In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 december 2022, wordt de omgevingsvergunning voor het vervangen en vergroten van een aanbouw aan de achterzijde van een woning in Leiden beoordeeld. De vergunninghouder had op 9 juni 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Leiden was verleend. Eisers, die aan weerszijde van de woning van de vergunninghouder wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het primaire besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. De rechtbank behandelt de beroepen van eisers 1 en 2 en concludeert dat de beroepen ongegrond zijn. De rechtbank oordeelt dat de eisers belanghebbenden zijn en dat de vergunninghouder de aanvraag correct heeft ingediend. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder de aanbouw heeft gerealiseerd en dat de bezwaren van eisers niet opwegen tegen de verleende vergunning. De rechtbank concludeert dat de vergunning in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening en dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de eisers. De rechtbank wijst ook op de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en kent eisers 2 een schadevergoeding toe van € 500,-. De uitspraak bevestigt de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning en de beslissing van het college om de bezwaren van eisers niet te honoreren.