ECLI:NL:RBDHA:2022:14081
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft verzoekster op 28 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf, ingediend op 15 november 2021. Op 26 september 2022 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Indien een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Echter, de rechtbank stelt vast dat in dit geval verweerder niet tegemoet is gekomen aan het beroepschrift, aangezien de beslissing op de aanvraag van verzoekster afhankelijk is van het onderzoek van het DNA van haar kinderen.
Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten en wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af als kennelijk ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.