ECLI:NL:RBDHA:2022:13973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
NL22.8845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag verblijf bij zoon en gezin in Nederland met belangenafweging artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv-aanvraag) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Iraakse vrouw geboren in 1955, had de aanvraag ingediend om bij haar meerderjarige zoon en zijn gezin in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon. Eiseres stelde dat zij door haar lichamelijke en psychische klachten afhankelijk was van haar zoon en zijn gezin, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had vastgesteld dat eiseres zelfstandig kon functioneren zonder de zorg van haar zoon.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris in zijn besluit een belangenafweging had gemaakt in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hierbij werd het belang van eiseres bij gezinsleven afgewogen tegen de (economische) belangen van de Nederlandse staat. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel, omdat er geen sprake was van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat haar situatie zodanig was dat zij niet zonder haar zoon en zijn gezin kon functioneren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. Eiseres werd gewezen op de mogelijkheid om binnen vier weken na de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens was met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8845

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rietveld).

Procesverloop

In het besluit van 10 mei 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv-aanvraag) afgewezen.
In het besluit van 20 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 23 november 2022 een aanvullend besluit genomen, waartegen dit beroep van rechtswege ook gericht is. [1]
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1955 en heeft de Iraakse nationaliteit. Zij heeft een mvv-aanvraag ingediend voor verblijf bij haar meerderjarige zoon [A] (referent), haar schoondochter en kleinkinderen in Nederland. Referent verblijft met een asielvergunning in Nederland, en zijn partner en kinderen zijn op 13 juli 2022 nagereisd.
2. Verweerder heeft die mvv-aanvraag in het primaire besluit afgewezen en die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Dit omdat volgens verweerder tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van het vertrek van referent en zijn gezin niet zelfstandig kan functioneren. Alhoewel verweerder tussen eiseres en haar kleinkinderen wel hechte en persoonlijke banden aanneemt, wegen hun belangen bij familie- en gezinsleven minder zwaar dan de (economische) belangen van de Nederlandse staat.
Dit leidt tot de conclusie dat daarom tussen hen geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [2]
Gelet op recente rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] heeft verweerder in het aanvullend besluit – alhoewel hij tussen eiseres en referent geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aanneemt – alsnog een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM uitgevoerd. Daarbij heeft verweerder het belang van eiseres en haar gezinsleden bij toewijzing van de aanvraag afgewogen tegen het (economische) belang van de Nederlandse staat en geconcludeerd dat die belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres vindt dat verweerder ten onrechte geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aanneemt tussen haar en referent. Eiseres kampt namelijk met zowel lichamelijke als psychische klachten, en is zowel voor praktische zaken als financieel en emotioneel afhankelijk van haar zoon en zijn gezin. Verweerder heeft onvoldoende de hoge leeftijd van eiseres, haar verslechterde gezondheidssituatie en de slechte veiligheidssituatie van Jezidi’s in Irak betrokken in de beoordeling. Bovendien wordt ten onrechte gesteld dat haar andere getrouwde zoon en haar twee eveneens getrouwde dochters in Irak voor haar zouden kunnen zorgen, nu haar andere zoon de dagelijkse zorg voor zijn twee gehandicapte kinderen heeft en haar twee dochters met hun eigen gezinnen onder zware omstandigheden in een ander tentenkamp verblijven. Verder is eiseres analfabeet, heeft zij nooit gewerkt en heeft zij altijd bij referent en zijn gezin gewoond, van wie zij dan ook afhankelijk is. Na hun vertrek is niet langer sprake van stabiele mantelzorg. Verweerder had daarom, ook gelet op de uitspraak van zittingsplaats Middelburg van 14 juli 2016 [4] , de mvv-aanvraag moeten inwilligen. Verweerder heeft onvoldoende op de uitgebreide verklaringen van eiseres in haar bezwaargronden gereageerd, wat in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. [5] Ook vindt eiseres dat de belangen van haar kleinkinderen onvoldoende zijn meegewogen, nu zij hun oma missen en dit negatieve consequenties zal hebben voor hun ontwikkeling. Verweerder had gelet op alle bijzondere omstandigheden van het geval van eiseres, in afwijking van zijn beleid toch haar aanvraag moeten inwilligen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
4. Partijen zijn met name verdeeld over de vraag of tussen eiseres en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hiervan in het geval van eiseres en referent geen sprake is, en overweegt daarover het volgende.
4.1
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [6] volgt dat het al dan niet bestaan van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt uit eveneens vaste rechtspraak [7] dat verweerder daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
4.2
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres weliswaar sinds het overlijden van haar man met het gezin van referent heeft samengewoond, maar dat niet is gebleken dat eiseres in haar dagelijkse behoeften exclusief afhankelijk is van referent en zijn gezinsleden. Eiseres heeft zich namelijk na het vertrek van referent - en later zijn gezin - zelfstandig staande kunnen houden. Bovendien wonen nog drie van haar kinderen in Irak, waarvan één (haar andere zoon met zijn gezin) in hetzelfde vluchtelingenkamp. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de medische situatie van eiseres zodanig is, dat zij zich hierdoor niet zonder referent en zijn gezin zou kunnen staande houden. Niet in geschil is dat zij suikerziekte en psychische klachten heeft. Voor de suikerziekte is zij in Irak onder behandeling. Dat zij sterk beperkt is en afhankelijk is van mantelzorg is echter niet aannemelijk gemaakt. Nu eiseres - ook in de beantwoording van verweerders schriftelijke vragen - niet heeft gespecificeerd welke hulp (medisch) noodzakelijk zou zijn, heeft verweerder gelet op dit alles niet hoeven volgen dat eiseres hulpbehoevend is en specialistische thuis-/mantelzorg nodig heeft, dan wel dat juist referent en/of zijn gezin die hulp zou moeten bieden. Ook het beroep van eiseres op de uitspraak van rechtbank Middelburg van 14 juli 2016 doet aan het voorgaande niet af. Anders dan in het geval van eiseres werd in die zaak wel aangenomen dat de vreemdelinge voor haar functioneren volledig afhankelijk was van zorg (van buren) en er ook een reële kans bestond dat die zorg wegviel.
4.3
Wat betreft de financiële ondersteuning door referent overweegt rechtbank het volgende. In de beroepsgronden is vermeld dat referent niet langer in staat is om eiseres financieel te ondersteunen, nu hij bijstand ontvangt. Voor zover wel gevolgd zou worden dat referent eiseres financieel ondersteunt, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat die financiële ondersteuning ook vanuit Nederland kan worden voortgezet. Bovendien is dergelijke financiële ondersteuning gangbaar tussen ouders en kinderen en blijkt uit de verklaringen van referent dat ook kinderen van de broer van eiseres vanuit Duitsland financiële ondersteuning bieden. Ook de veiligheidssituatie in Irak leidt niet tot een ander oordeel. Daarover heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat niet duidelijk is waarom eiseres voor haar veiligheid specifiek van referent en zijn gezin afhankelijk zou zijn en dat asiel gerelateerde omstandigheden niet in een reguliere aanvraag aan bod (kunnen) komen.
4.4
De enkele niet nader onderbouwde stelling dat verweerder onvoldoende op de verklaringen van eiseres in haar bezwaargronden heeft gereageerd - wat in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel - volgt de rechtbank niet. Het is aan eiseres om een dergelijke beroepsgrond te specificeren en in haar beroepsgronden aan te geven op welke punten de reactie van verweerder op de bezwaargronden tekortschiet.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
5. Zoals onder 2 overwogen heeft verweerder in lijn met recente rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in het aanvullend besluit alsnog een belangenafweging gemaakt met betrekking tot het recht op familie- en gezinsleven van eiseres en referent en zijn gezin in het kader van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
5.1
In die belangenafweging heeft verweerder niet ten onterechte betrokken dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Ook heeft verweerder meegewogen dat het hier een eerste toelating betreft, dat niet is gebleken dat eiseres een gevaar zou vormen voor de openbare orde, dat eiseres over een geldig paspoort beschikt en dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Irak uit te voeren. Verder heeft verweerder in de belangenafweging kunnen betrekken dat eiseres hechte en persoonlijke banden heeft met haar kleinkinderen nu zij jaren met de kleinkinderen heeft samengewoond en zij ook belast was met de dagelijkse verzorging. Verweerder heeft daarbij echter ook kunnen meewegen dat de kleinkinderen ook gezinsleven hebben met hun biologische ouders, dat de biologische ouders altijd de primaire verzorgers zijn gebleven en het mogelijk is om het contact tussen eiseres en haar kleinkinderen ook op afstand voort te zetten. In dat kader heeft verweerder kunnen opmerken dat het gezinsleven tussen biologische ouders en hun kinderen prevaleert boven het gezinsleven van een grootouder met kleinkinderen. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat referent een uitkering ontvangt en dat dit maakt dat aannemelijk is dat eiseres – mede gelet op haar leeftijd - ten laste zal komen van de algemene middelen. Eveneens mocht verweerder in het nadeel van eiseres meewegen dat zij – afgezien van de aanwezigheid van referent en zijn gezin – geen bijzondere band heeft met Nederland. Ook heeft verweerder terecht betrokken dat eiseres en referent en zijn gezin weliswaar langere tijd hebben samengewoond en gezinsleven hebben uitgeoefend, maar zij dit nu al ruim vier jaar op afstand voortzetten en niet is gebleken dat zij hieraan geen invulling hebben kunnen geven.
5.2
Het niet onderbouwde betoog van eiseres dat verweerder de belangen van de kinderen onvoldoende heeft meegewogen, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het bestreden besluit, alsook het aanvullend besluit, blijkt dat de belangen van de (klein)kinderen van eiseres wel degelijk gemotiveerd zijn betrokken in de belangenafweging. Weliswaar is begrijpelijk dat de kleinkinderen hun grootmoeder missen en het contact via moderne communicatiemiddelen niet hetzelfde is als fysieke aanwezigheid. Dat leidt er echter niet toe dat het bestreden besluit rechtens geen stand houdt.
Bijzondere omstandigheden
6. Tot slot slaagt het betoog van eiseres dat in haar geval sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden [8] die zouden nopen tot afwijken van het beleid, niet. De omstandigheden die eiseres in haar beroepsgronden benoemt zijn door verweerder gemotiveerd betrokken in de besluitvorming en zijn niet dermate bijzonder dat verweerder alleen hierom de mvv-aanvraag had moeten inwilligen.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
4.Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 14 juli 2016 (AWB 16/4573)
5.Als opgenomen in artikel 3:2 en 3:46 van de Awb.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695, en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
8.Als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb.