ECLI:NL:RBDHA:2022:13916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
NL22.9927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag en verzoek om bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 30 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 6 november 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 16 november 2022 de asielaanvraag van eiser alsnog ingewilligd. Eiser heeft desondanks op 21 november 2022 aangegeven het beroep te handhaven en verzocht om vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke dwangsom. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de asielaanvraag inmiddels is ingewilligd. Eiser heeft geen procesbelang meer, aangezien de inwilliging van de asielaanvraag betekent dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet die de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb uitsluit voor besluiten op asielaanvragen. Dit leidt tot de conclusie dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt.

De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten die eiser heeft gemaakt, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kunnen partijen verzet doen bij de rechtbank binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9927

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J-A. Nijland),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 30 mei 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 6 november 2021.
Bij besluit van 16 november 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser alsnog ingewilligd.
Eiser heeft desgevraagd op 21 november 2022 meegedeeld dat hij het beroep handhaaft. Daarbij heeft hij de rechtbank verzocht om de (hoogte van de) bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de
asielaanvraag van eiser, dient te worden vastgesteld dat met de inwilliging van de
asielaanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen, zodat eiser gelet op het bepaalde in
artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft.
2. De vraag ligt voor of eiser (op grond van artikel 4:19 van de Awb) in beroep kan
opkomen tegen de vaststelling van verweerder bij de inwilliging van de asielaanvraag dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. Eiser stelt zich blijkens zijn reactie van 21 november 2022 op het standpunt dat de Tijdelijke wet in zoverre onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank,
zittingsplaats Haarlem van 21 juli 2022 [1] en zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022 [2] .
3. Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hier aan de orde gestelde regeling met het Unierecht geldt dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in voor asielaanvragen ongunstiger procedurevoorschriften dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel). Daarnaast mag de uitoefening van het door het Unierecht verleende recht op internationale bescherming in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
4. In de genoemde uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch is geconcludeerd tot de onverbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarbij de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en artikel 8:55c van de Awb is uitgesloten voor besluiten op asielaanvragen. De rechtbank overweegt daartoe in de uitspraak dat bedoelde uitsluiting in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de voor de behandeling van asielaanvragen geldende procedureregels door deze uitsluiting ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke (nationaalrechtelijke) procedures.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022 geoordeeld dat soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zich niet voordoen en dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre dus niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel, omdat de mogelijkheid bestaat om bij de rechter te klagen over de schending van de verplichting om binnen een vastgestelde termijn te beslissen en dat diens uitspraak kan worden afgedwongen middels een rechterlijke dwangsom.
6. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
7. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. Eiser heeft vanwege het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag beroep kunnen
instellen bij de rechtbank. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te
veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het
Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het
beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor
0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is
aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€379,50 (driehonderdnegenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr.M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde
publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.