In deze zaak heeft eiser op 30 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 6 november 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 16 november 2022 de asielaanvraag van eiser alsnog ingewilligd. Eiser heeft desondanks op 21 november 2022 aangegeven het beroep te handhaven en verzocht om vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke dwangsom. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de asielaanvraag inmiddels is ingewilligd. Eiser heeft geen procesbelang meer, aangezien de inwilliging van de asielaanvraag betekent dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet die de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb uitsluit voor besluiten op asielaanvragen. Dit leidt tot de conclusie dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt.
De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten die eiser heeft gemaakt, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kunnen partijen verzet doen bij de rechtbank binnen zes weken na verzending van de uitspraak.