ECLI:NL:RVS:2022:1952

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
202201790/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar feitelijke overdracht aan Frankrijk

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die op 2 september 2020 bezwaar heeft gemaakt tegen zijn voorgenomen feitelijke overdracht aan Frankrijk, die gepland stond op 8 september 2020. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde het bezwaar op 30 oktober 2020 niet-ontvankelijk, omdat de vreemdeling volgens hem geen belang had bij een inhoudelijke behandeling. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 25 februari 2022 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 30 juni 2022 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vreemdeling geen belang had bij zijn bezwaar. De vreemdeling had wel degelijk belang, omdat hij om vergoeding van proceskosten had verzocht. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris, en verklaarde het bezwaar ongegrond. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 werd vastgesteld.

De Afdeling overwoog verder dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat de omstandigheden in Frankrijk ten tijde van de overdracht zodanig waren dat deze niet kon plaatsvinden. Ook zijn argumenten over de opvang in Frankrijk en de rol van het Openbaar Ministerie werden verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van een inhoudelijke beoordeling van bezwaren in het vreemdelingenrecht, vooral wanneer er verzoeken om proceskostenvergoeding zijn ingediend.

Uitspraak

202201790/1/V3.
Datum uitspraak: 30 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 25 februari 2022 in zaak nr. 20/8768 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Op 2 september 2020 heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen feitelijke overdracht aan Frankrijk op 8 september 2020.
Bij besluit van 30 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 30 oktober 2020 op het standpunt gesteld dat de vreemdeling geen belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van het door hem gemaakte bezwaar tegen de voorgenomen feitelijke overdracht op 8 september 2020. Daaraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de vreemdeling door een inhoudelijke behandeling niet in een gunstiger rechtspositie kan komen, omdat hij op 8 september 2020 aan Frankrijk is overgedragen, hij naar Nederland is teruggekeerd en op 13 september 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend.
2.       Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1563, heeft de rechtbank overwogen dat de vreemdeling belang heeft bij het door hem ingestelde beroep alleen al omdat hij in bezwaar om vergoeding van de proceskosten heeft verzocht.
De vreemdeling klaagt in de enige grief terecht dat de rechtbank deze uitspraak te beperkt heeft toegepast. Uit wat de Afdeling in de tweede alinea onder 3.2. van die uitspraak heeft overwogen volgt ook dat hij door dat verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem gemaakte bezwaar.
Dat betekent dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond had moeten verklaren omdat de staatssecretaris het door hem gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Al hierom slaagt de grief.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 30 oktober 2020 wordt vernietigd. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting, zal de Afdeling zelf in de zaak voorzien, omdat zij de overtuiging heeft dat de uitkomst van het geschil, in het geval de staatssecretaris opnieuw in de zaak zou voorzien, geen andere zou zijn en dat deze uitkomst de toets aan het recht kan doorstaan. Daarvoor overweegt de Afdeling het volgende.
4.       In bezwaar heeft de vreemdeling aangevoerd dat de situatie ten tijde van de voorgenomen feitelijke overdracht verschilt van de situatie ten tijde van het besluit van 20 november 2019 tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zodat niet langer van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke overdracht kan worden uitgegaan.
In het kader van het bezwaar tegen de feitelijke overdracht moet de vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit tot niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevoerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3405, onder 4.).
5.       De vreemdeling heeft betoogd dat zijn voorgenomen feitelijke overdracht via de luchthaven van Toulouse in strijd is met artikel 3, gelezen in samenhang met artikel 2, van het EVRM. Uit het reisadvies van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 29 augustus 2020 volgt dat  Toulouse en de regio rond Toulouse de kleurcode oranje (alleen noodzakelijke reizen) had gekregen op grond van het toenemend aantal besmettingen met het coronavirus in die regio. Daarom kon volgens de vreemdeling de voorgenomen feitelijke overdracht niet doorgaan.
5.1.    Het oplopen van het aantal besmettingen met het coronavirus in de regio Toulouse is een nieuw feit. Daaruit volgt alleen niet dat de voorgenomen feitelijke overdracht niet kon doorgaan.
De vreemdeling heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het toenemend aantal besmettingen in Frankrijk maakte dat de zorg- en opvangvoorzieningen voor asielzoekers in dat land niet aan de eisen voldeden of dat Frankrijk daardoor niet langer zijn internationale verplichtingen zou nakomen. De vreemdeling heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij in de situatie van september 2020 van een toenemend aantal besmettingen in Frankrijk en Nederland een groter risico in Frankrijk dan in Nederland liep om besmet te raken. In dit verband is van belang dat van de vreemdeling mocht worden verlangd dat hij, net als in Nederland, probeerde de richtlijnen van de autoriteiten na te leven om zo het risico op een besmetting te verkleinen, zoals ook de voorzieningenrechter van de rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, in de uitspraak van 7 september 2020 heeft overwogen.
Deze grond van het bezwaar faalt.
6.       De vreemdeling heeft ook betoogd dat hij geen toereikende of afdoende opvang in Frankrijk zou ontvangen, gelet op zijn recente ervaringen met opvang in dat land.
6.1.    Omdat de vreemdeling voor dit betoog geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, faalt deze grond van het bezwaar al hierom.
7.       De vreemdeling heeft tot slot betoogd dat hij niet kan worden overgedragen, omdat het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) akkoord moet gaan met een overdracht, gelet op paragraaf A3/6.3. van de Vc 2000. Volgens deze paragraaf mag een vreemdeling, die als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden en van wie het strafonderzoek niet door het OM is beëindigd, alleen worden uitgezet als het OM daarmee akkoord gaat.
7.1.    Deze grond van het bezwaar faalt alleen al omdat niet is gebleken dat de vreemdeling als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden.
8.       Het bezwaar is ongegrond. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 25 februari 2022 in zaak nr. 20/8768;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 30 oktober 2020, V-[…];
V.       verklaart het bezwaar ongegrond;
VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 30 oktober 2020;
VII.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2022
347