ECLI:NL:RBDHA:2022:13824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
Nl22.23062 en NL22.23071
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard, maatregel van bewaring gehandhaafd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit. De eiser, geboren in 1982, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat hem op 3 januari 2017 is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit in rechte vaststaat, aangezien eerdere procedures tegen dit besluit ongegrond zijn verklaard. De rechtbank oordeelt dat het terugkeerbesluit voldoende duidelijkheid biedt over het land van terugkeer, namelijk Marokko, en dat dit besluit kan dienen als basis voor de maatregel van bewaring die op 11 november 2022 is opgelegd.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser stelde dat er geen vreemdelingenrechtelijke aanleiding was voor zijn staandehouding, maar de rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft geen actie ondernomen om zijn terugkeer naar Marokko te regelen en verblijft al sinds 3 januari 2017 onrechtmatig in Nederland.

De rechtbank heeft het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 november 2022 en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.23062 en NL22.23071
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2017 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Verweerder heeft op 11 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1982] .
Over bestreden besluit 1
2. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit van 3 januari 2017 niet ten grondslag kan liggen aan de maatregel van bewaring van 11 november 2022. In dat terugkeerbesluit staat namelijk geen land van terugkeer vermeld. Hierdoor is het niet duidelijk naar welk land eiser moet vertrekken. Ook is er geen nieuw terugkeerbesluit opgelegd waarin wel het land van terugkeer wordt vermeld terwijl dat wel vereist is gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 juni 2022.1

1.ECLI:NL:RVS:2021:1155.

3. De rechtbank oordeelt als volgt. Tegen het terugkeerbesluit dat is opgelegd op 3 januari 2017 is in het verleden al een procedure gestart. Het beroep en het hoger beroep tegen dit besluit zijn beide ongegrond verklaard. Hierdoor staat dit terugkeerbesluit in rechte vast. Verder volgt uit vaste jurisprudentie2 dat het voldoende is als het land van terugkeer blijkt uit de motivering van het terugkeerbesluit. Uit de motivering van het terugkeerbesluit van 3 januari 2017 blijkt dat eiser terug moet keren naar Marokko. Dit terugkeerbesluit kan daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel van bewaring. Het beroep van eiser tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod van 3 januari 2017 moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaart.
Over bestreden besluit 2
Staandehouding en ophouding
4. Eiser voert aan zijn staandehouding, naar aanleiding van een melding, een persoonsgerichte controle zou zijn op het adres [adres] in [woonplaats] . Uit het dossier blijkt echter niet van wie die melding is geweest en wat de aanleiding is geweest om naar het adres van eiser te gaan. De omstandigheden waarin eiser verkeert zijn precies dezelfde omstandigheden als die van 7 maart 2019 tot en met 19 maart 2019, toen hij eerder in bewaring heeft gezeten. Hij wil nog steeds niet weg uit Nederland. Onduidelijk is dan ook waarom hij opnieuw staande is gehouden. Eiser stelt dat er geen vreemdelingrechtelijke aanleiding bestond voor de staandehouding.
5. De rechtbank oordeelt dat uit het proces-verbaal van staandehouding van 11 november 2022 voldoende blijkt dat er een vreemdelingrechtelijke aanleiding was om eiser staande te houden. Hier staat namelijk vermeld dat er een controle werd uitgevoerd, omdat er een melding was gedaan over een persoon die onrechtmatig in Nederland zou verblijven aan de [adres] in [woonplaats] . Nadat verbalisanten de politiesystemen hadden geraadpleegd bleek dat eiser als onrechtmatig in Nederland geregistreerd stond en zijn de verbalisanten naar de [adres] in [woonplaats] gegaan. De staandehouding van eiser was gebaseerd op gegevens van de Immigratie en Naturalisatiedienst, waaruit blijkt dat eiser op 3 januari 2017 een beschikking heeft gekregen om terug te keren naar Marokko. Dat terugkeerbesluit is nog steeds van kracht. Het proces-verbaal is op ambtseed opgemaakt, waardoor er geen reden bestaat om te twijfelen aan de melding die gedaan is, waarop de staandehouding van eiser is gebaseerd. Dat dit adres van eiser al jaren bij de AVIM bekend was en dat eiser eerder in bewaring heeft gezeten, maar dat die inbewaringstelling niet heeft geleid tot zijn uitzetting, doet daar niet aan af. Eiser werkt namelijk nog steeds niet mee aan zijn uitzetting, daarom mag hij staande worden gehouden. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten

2.ECLI:NL:RVS:2021:1155.

of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. Eiser stelt dat ondanks de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, er geen sprake is van een onttrekkingsgevaar. Eiser woont als sinds 2017 aan de [adres] in [woonplaats] . Dat adres is dus al sinds 2017 bekend bij verweerder. Ook heeft eiser in het gehoor voor inbewaringstelling van 11 november 2022 gezegd dat hij geen reden heeft om te vluchten omdat hij zijn kinderen en zijn ouders hier in Nederland heeft.
8. De rechtbank oordeelt dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Dit betekent dus dat er wel sprake is van onttrekkingsgevaar. Dat eiser al lange tijd op hetzelfde adres verblijft doet niet af aan dit onttrekkingsgevaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
9. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Sinds de laatste detentie van eiser is aan hem geen meldplicht meer opgelegd, terwijl dat wel had gekund. Verder moet ook rekening gehouden worden met de bijzondere feiten en omstandigheden van eiser. Hij heeft drie kinderen in Nederland en hij heeft een procedure gestart om een omgangsregeling vast te stellen. De zitting daarvoor zal plaatsvinden op 5 december 2022. Ook heeft hij een drugsverslaving waarvoor hij aan het afkicken is. Dit is niet kenbaar meegenomen in de motivering voor het opleggen van een lichter middel, aldus eiser.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met het opleggen van een lichter middel. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en de motivering daarvan is een lichter middel niet doeltreffend. Door eiser is ook niet gesteld dat een lichter middel zal leiden tot zijn daadwerkelijke vertrek uit Nederland. Eiser verblijft al sinds 3 januari 2017 onrechtmatig in Nederland. Hij heeft een terugkeerbesluit opgelegd gekregen en een inreisverbod voor tien jaar. De afgelopen jaren heeft eiser geen actie ondernomen om zijn terugkeer naar Marokko te regelen. Dat eiser drie kinderen heeft in Nederland doet daar niet aan af. Uit het gehoor voor inbewaringstelling van 11 november 2022 blijkt dat de ex-partner van eiser het eenhoofdig gezag heeft over de kinderen en dat eiser zijn kinderen al vijf jaar niet meer heeft gezien. Dat er op 5 december 2022 een zitting zal plaatsvinden over een omgangsregeling, maakt dit niet anders. Ook de drugsverslaving van eiser maakt niet dat eiser niet in bewaring gesteld kan worden. De medische voorzieningen in het detentiecentrum zijn gelijk met die in de vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
11. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is in zijn situatie. In 2019 is al eerder geprobeerd om eiser gedwongen uit te zetten naar Marokko, maar deze maatregel van bewaring is opgeheven omdat er geen sprake was van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn. Eiser heeft toen gezegd dat hij niet zal terugkeren naar Marokko zonder zijn in Nederland verblijvende kinderen. De rechtbank heeft toen geoordeeld dat er geen enkel aanknopingspunt bestaat om aan te nemen dat eiser alsnog zijn houding zal veranderen en zal meewerken aan zijn uitzetting naar Marokko.3 Ook is niet gebleken dat de houding van eiser nu wel veranderd is en dat eiser nu wel uitgezet kan worden.
12. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko. Dat blijkt uit de uitspraak van de ABRvS van 14 november 2022.4 Dat drie jaar geleden tijdens de eerdere inbewaringstelling van eiser is geoordeeld dat er geen sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn, omdat niet is gebleken dat eiser zal meewerken aan zijn uitzetting, maakt dit niet anders. Het is nu drie jaar later en eiser verblijft nog steeds onrechtmatig in Nederland. Verweerder hoeft niet te berusten in het onrechtmatig verblijf van eiser en mag proberen om eiser uit te zetten naar Marokko. Dat de uitzetting van eiser eerder niet gelukt is, maakt niet dat de uitzetting ook nu niet zal slagen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
13. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is5 niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
14. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

3.ECLI:NL:RBDHA:2019:2890.

5 ECLI:EU:C:2022:858.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 november 2022
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.