ECLI:NL:RBDHA:2019:2890
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van een Marokkaanse vreemdeling zonder zicht op uitzetting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2019 uitspraak gedaan over de onrechtmatige bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die sinds 7 maart 2019 in vreemdelingenbewaring was gesteld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 7 maart 2019 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder, op 24 juli 2017, een aanvraag ingediend voor een laissez-passer bij de Marokkaanse autoriteiten, maar tot op heden was hierop geen antwoord ontvangen, ondanks herhaaldelijke verzoeken en overleg op hoog niveau. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat er zicht op uitzetting was binnen een redelijke termijn, gezien de lange duur van de bewaring en het gebrek aan vooruitgang in de aanvraag voor de laissez-passer. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was en beval de opheffing van de maatregel met onmiddellijke ingang. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 960,- aan eiser voor de onrechtmatige detentie en tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.024,-.