ECLI:NL:RBDHA:2019:2890

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
NL19.5275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Marokkaanse vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2019 uitspraak gedaan over de onrechtmatige bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die sinds 7 maart 2019 in vreemdelingenbewaring was gesteld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 7 maart 2019 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder, op 24 juli 2017, een aanvraag ingediend voor een laissez-passer bij de Marokkaanse autoriteiten, maar tot op heden was hierop geen antwoord ontvangen, ondanks herhaaldelijke verzoeken en overleg op hoog niveau. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat er zicht op uitzetting was binnen een redelijke termijn, gezien de lange duur van de bewaring en het gebrek aan vooruitgang in de aanvraag voor de laissez-passer. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was en beval de opheffing van de maatregel met onmiddellijke ingang. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 960,- aan eiser voor de onrechtmatige detentie en tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.024,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.5275

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

eiser,
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2019 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot een verzoek tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2019. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht zich op zitting te laten horen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank op 19 maart 2019 uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser heeft van 7 juli 1999 tot 1 januari 2016 rechtmatig in Nederland verbleven. Bij besluit van 3 januari 2017 is de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 ingetrokken. Dit besluit omvat tevens een terugkeerbesluit waarbij aan eiser een termijn voor vrijwillig vertrek is onthouden. Tevens is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar.
Aan eiser is op 5 september 2017 een maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd. Deze maatregel is op 19 februari 2018 opgeheven. Eiser is vervolgens op 9 april 2018 opnieuw op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in bewaring gesteld. Deze maatregel is op 5 februari 2019 opgeheven, omdat eiser in strafrechtelijke detentie is gesteld. De strafrechtelijke detentie is op 7 maart 2019 geëindigd. Aan eiser is vervolgens onderhavige maatregel van bewaring opgelegd.
Op 24 juli 2017 heeft verweerder een aanvraag om afgifte van een laissez-passer voor eiser aan de Marokkaanse autoriteiten verzonden. Verweerder heeft herhaaldelijk gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten, laatstelijk op 11 december 2018.
3. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting al bij de oplegging van de maatregel ontbrak. Eiser stelt daartoe dat verweerder al op 24 juli 2017 afgifte van een laissez-passer voor eiser heeft aangevraagd op basis van dezelfde gegevens die er ook nu nog zijn, waaronder een kopie van het paspoort van eiser. Deze aanvraag loopt nog altijd door en is nooit onderbroken. Verweerder heeft al vaak gerappelleerd en extra aandacht, ook op hoger niveau, gevraagd voor de behandeling van de aanvraag. Er is geen concreet aanknopingspunt dat voor een eiser een laissez-passer zal worden afgegeven. Eiser heeft weliswaar een paspoort, maar hij wil dat niet overleggen. Dat maakt dat de maatregel van meet af aan onrechtmatig is.
3.1
Verweerders heeft zich, bij monde van zijn gemachtigde, op het standpunt gesteld dat er zicht op uitzetting is, zolang de aanvraag om afgifte van een laissez-passer voor eiser nog loopt. Er is op hoog niveau overleg geweest met de Marokkaanse autoriteiten. Op 12 maart 2019 is de zaak nogmaals besproken, maar er is nog geen antwoord gekomen vanuit Marokko. Dat betekent dat de procedure nog loopt. Verder is niet in geschil dat eiser in het bezit is van een paspoort en dat op hem een vertrekplicht rust. Eiser weigert echter het paspoort te overleggen, terwijl dit de duur van de bewaring zou kunnen bekorten. Eiser frustreert hiermee de gang van zaken en dit is door verweerder meegewogen. Ook is meegewogen dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, onder meer omdat hij een zedenmisdrijf heeft gepleegd.
3.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft bestreden dat op 24 juli 2017 afgifte van een laissez-passer is aangevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten, waarop tot op heden geen antwoord is ontvangen, ondanks regelmatig rappelleren – laatstelijk op 12 maart 2019 –, presentatie van eiser in persoon, het overleggen van een kopie van het paspoort van eiser en het voeren van overleg op hoog niveau. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een concreet aanknopingspunt is dat de Marokkaanse autoriteiten binnen een redelijke termijn alsnog over zullen gaan tot afgifte van een laissez-passer voor eiser. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder niet bij de oplegging van de maatregel kunnen concluderen dat er een reëel zicht op uitzetting bestond. Dat eiser in het bezit is van een paspoort maar dit weigert te overleggen, maakt dit niet anders. Feitelijk heeft eiser, met korte onderbrekingen daarvan, in totaal vijftien maanden in vreemdelingenbewaring gezeten en heeft hem dit er niet toe bewogen zijn medewerking aan zijn vertrek te verlenen. In het vertrekgesprek van 10 maart 2019 geeft eiser te kennen dat hij niet van mening is veranderd en niet naar Marokko zal gaan zonder zijn in Nederland verblijvende kinderen, die onder het gezag staan van hun moeder. Gelet hierop is er geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat eiser alsnog zijn houding zal veranderen en zal meewerken aan zijn uitzetting. Verweerder voert terecht aan dat op eiser een vertrekplicht rust, maar dit maakt niet dat daarom geoordeeld moet worden dat met de huidige maatregel een reëel doel wordt gediend nu er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. De maatregel is daarom vanaf de oplegging ervan (7 maart 2019) onrechtmatig.
4. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
5. Op grond van artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de bewaring. Aan eiser wordt een schadevergoeding toegekend van 12 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 960,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 960,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoedingen draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 960,- uit te betalen.
Gedaan op 19 maart 2019, door mr. L.M. Kos, rechter.
.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.