ECLI:NL:RBDHA:2022:13793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL22.7841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een Syrische eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De Staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat Nederland een verzoek om overname aan Italië had gedaan, dat door Italië was aanvaard. De eiser voerde aan dat hij problemen had ondervonden bij het indienen van zijn zienswijze en dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakwam, wat zou betekenen dat hij bij overdracht aan Italië een reëel risico liep op een behandeling die in strijd was met artikel 3 van het EVRM.

Tijdens de zitting op 14 juni 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat de eiser geen zienswijze had ingediend, maar besloot dat dit zorgvuldigheidsgebrek niet leidde tot een andere uitkomst, omdat de eiser zijn standpunten alsnog had kunnen inbrengen. De rechtbank bevestigde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was, en dat de eiser niet had aangetoond dat de situatie in Italië zodanig was dat hij daar niet veilig kon worden opgevangen.

De rechtbank concludeerde dat de algemene situatie van asielzoekers in Italië niet voldoende was om aan te nemen dat de eiser bij terugkeer naar Italië een reëel risico liep op een behandeling die in strijd was met de mensenrechten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7841

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
e
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Al Othman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1989. Verweerder heeft eisers aanvraag niet in behandeling genomen omdat hij meent dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag. [1] Nederland heeft bij Italië een verzoek om overname gedaan. [2] Italië heeft dit verzoek op 9 februari 2022 aanvaard. Verweerder heeft tevens aan zijn bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser geen zienswijze heeft ingediend waardoor hij geen reden zag om anders te beslissen dan in het voornemen.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat hij geen zienswijze heeft ingediend. Hij stelt dat hij herhaaldelijk problemen heeft ondervonden bij het indienen van de zienswijze, en dat hij de zienswijze daarom naar een medewerker “behandelen en ontwikkelen” van verweerder heeft gestuurd. Eiser merkt in dit kader ook nog op dat uit contact met de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) is gebleken dat verweerder gedurende enige weken faxproblemen heeft gehad en dat documenten via de RvR konden worden ingediend. Nu de faxproblemen voor verweerder kenbaar waren, lag het volgens eiser op de weg van verweerder om te informeren bij eiser of er een zienswijze was ingediend.
Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië, omdat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser verwijst in dit kader naar een mailwisseling van 4 mei 2021 van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) en de ELENA-coördinator, het SFH-rapport van 2020, de SFH/OSAR rapportage uit 2022, en het AIDA-rapport "Country Report: Italy 2020 Update”. Ook stelt eiser dat de Italiaanse autoriteiten hem hebben laten verhongeren omdat zij hem verrot eten hebben gegeven. Hij verwijst hierbij naar een video-opname. Tot slot verwijst eiser naar de persconferentie van de minister-president van 13 mei 2022 over de situatie in Ter Apel. Eiser meent dat de situatie in Italië nog veel erger is dan die in Ter Apel en daarmee mensonterend is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Indiening zienswijze
3. Ter zitting is door verweerder medegedeeld dat hij zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de zienswijze niet tijdig heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit een zorgvuldigheidsgebrek op. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is tot dit oordeel gekomen omdat het niet evident is dat eiser door het gebrek is benadeeld. [3] Eiser heeft in beroep en ter zitting immers alsnog zijn standpunten naar voren kunnen brengen en de rechtbank heeft deze ook ex-nunc beoordeeld.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. In zaken waarin verweerder op grond van de Dublinverordening afziet van inhoudelijke behandeling geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Hiervan wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan de betreffende lidstaat een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.1.
Hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Ook in recente uitspraken is bevestigd dat verweerder nog altijd van dit uitgangspunt mag en kan uitgaan. [6] De rechtbank is van oordeel dat eiser in de onderhavige procedure geen stukken heeft ingebracht die aanleiding kunnen geven voor een ander uitgangspunt.
4.2.
Ten aanzien van de mailwisseling van VWN met de European Legal Network on Asylum (ELENA)-coördinator voor Italië, stelt de rechtbank vast dat hieruit volgt dat voor Dublinclaimanten geen opvangplekken zijn gereserveerd en dat er sprake is van een wachttijd bij het toewijzen van opvangplekken. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om in zijn algemeenheid aan te nemen dat Dublinclaimanten niet volgens de internationale vereisten worden opgevangen. Daarbij betrekt de rechtbank dat deze informatie van de ELENA-coördinator geen nieuwe informatie betreft nu het Europees Hof voor de Rechten van de Mens deze informatie reeds heeft beoordeeld in het arrest M.T. [7] , waarin vervolgens is geconcludeerd dat ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4.3.
Met betrekking tot het door eiser in beroep aangehaalde AIDA-rapport "Country Report: Italy 2020 Update" is door de hoogste bestuursrechter reeds geoordeeld dat hierin geen wezenlijk ander beeld wordt geschetst van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die de hoogste bestuursrechter al bij zijn uitspraak van 19 april 2021 heeft betrokken. [8] Eiser heeft niet gemotiveerd waarom deze informatie in zijn procedure tot een andere conclusie zou moeten leiden. Ook eisers verwijzing naar uitspraken van deze rechtbank [9] en de SFH/OSAR rapportage uit 2022, waaruit zou volgen dat kwetsbare asielzoekers niet teruggestuurd mogen worden naar Italië, doet aan het voorgaande niet af. Niet gebleken is dat eiser als kwetsbare asielzoeker moet worden aangemerkt. Eiser heeft dit immers niet gesteld en/of onderbouwd.
4.4.
Het persoonlijk relaas van eiser biedt evenmin aanknopingspunten voor een ander oordeel. Zo heeft eiser in zijn aanmeldgehoor Dublin (pagina 6 van het verslag) en in beroep enkel naar voren gebracht dat hij in Italië een vismaaltijd en fruit heeft gehad die niet goed waren en dat hij met honger naar bed is gegaan nadat hij hierover geklaagd had. De rechtbank is van oordeel dat uit deze stellingen van eiser en de door hem overgelegde video-opname, niet kan worden geconcludeerd dat de Italiaanse autoriteiten, zoals eiser stelt, hem lieten verhongeren. Op de video-opname zijn alleen wat etensresten te zien en een groep mannen die in een buitenlandse taal een discussie voeren. Daarnaast is niet gebleken dat eiser over dit voorval heeft geklaagd bij de Italiaanse autoriteiten. Verweerder heeft daarom terecht gesteld dat niet is gebleken dat de mogelijkheid tot klagen bij de Italiaanse autoriteiten bij voorbaat kansloos is.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.N.H.J. Schenk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 13, eerste lid, Dublinverordening.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:609), rechtsoverweging 1.3.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie Afdelingsuitspraken van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:464 en 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.
6.Zie Afdelingsuitspraken van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2738 en 8 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:376.
7.Het arrest M.T. tegen Nederland van 23 maart 2021,46595/19.
8.Zie Afdelingsuitspraak van 6 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:38.
9.De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 7 april 2022, zaaknummer NL22.4545 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 5 april 2022, zaaknummer NL22.3972.