ECLI:NL:RBDHA:2022:13782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL22.16962 en NL22.16963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening van staatloze eiser met Palestijnse afkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een staatloze Palestijn, had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag werd afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet onder de uitsluitingsgrond van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag valt, omdat hij kort voor zijn asielaanvraag geen bijstand van de UNRWA heeft ontvangen. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die ook was afgewezen, en de rechtbank concludeerde dat er geen reëel risico op onmenselijke behandeling in Jordanië bestaat. De rechtbank vond de verklaringen van eiser over zijn problemen met zijn voormalig advocaat ongeloofwaardig en oordeelde dat de documenten die hij had overgelegd niet voldoende bewijs boden voor zijn claims. De rechtbank benadrukte dat de algemene situatie van Palestijnen in Jordanië niet automatisch leidt tot een asielstatus, en dat de mogelijkheid van een gevangenisstraf voor alimentatie niet voldoende is om asiel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de zaak in het openbaar behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16962 (beroep) en NL22.16963 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

ProcesverloopBij besluit van 29 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft daarnaast de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank en voorzieningenrechter hebben het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 september 2022 op zitting behandeld. De zaken van de echtgenote van eiser met zaaknummers NL22.16964 en NL.22.16965 zijn gelijktijdig behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Als tolk is verschenen W. Fadl. De gemachtigde van verweerder was ook aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is staatloos en is geboren op [geboortedag] 1982.
2. Eiser en zijn echtgenote hebben eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 29 maart 2019 afgewezen. De beroepen van eiser en zijn echtgenote daartegen zijn ongegrond verklaard. [1] Bij uitspraak van de hoogste bestuursrechter staat dit in rechte vast. [2]
3. Op 20 november 2020 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 19 juli 2022 heeft een gehoor opvolgende aanvraag plaatsgevonden.
Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Eiser heeft bescherming genoten van de UNWRA;
3. Problemen met ex-echtgenote vanwege het niet betalen van alimentatie voor ex-echtgenote en hun kind;
4. Problemen met (de stam van) zijn voormalig advocaat.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook vindt verweerder het geloofwaardig dat eiser problemen heeft ondervonden met zijn ex-echtgenote vanwege de te betalen alimentatie. Dat eiser bescherming heeft genoten van de UNRWA tot vlak voor zijn vertrek en dat uitsluitingsgrond artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag daarom op hem van toepassing is, wordt niet gevolgd door verweerder. Daarnaast vindt verweerder het ongeloofwaardig dat eiser bedreigd wordt door zijn advocaat dan wel door diens stamleden. Verweerder ziet in de geloofwaardig geachte verklaringen van eiser geen reden om aan hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Verweerder handhaaft het eerder opgelegde terugkeerbesluit en legt een inreisverbod voor de duur van twee jaar op.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of eiser bij terugkeer bescherming van UNWRA kan genieten. Eiser stelt dat het niet relevant is of hij bescherming heeft gekregen of dat hij vrijwillig is vertrokken. Hij verwijst in dit kader naar de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 28 januari 2022. Daarnaast vindt eiser dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de aangedragen informatie over de situatie van Palestijnen in Jordanië, juist omdat verweerder het geloofwaardig heeft geacht dat eiser als Palestijn werd gediscrimineerd in Jordanië. Eiser meent dat verweerder niet enkel kan stellen dat de aangedragen rapporten geen risico op schending van artikel 3 van het EVRM [3] aantonen omdat het algemene rapporten betreffen. Daarbij voert eiser ook aan dat verweerder dient te onderzoeken of eiser toegang heeft tot Jordanië en daarmee kan terugkeren, nu hij in 2004 is vertrokken. De buitenschuldprocedure kan niet als motivering worden gebruikt. Verder voert eiser aan dat verweerder over de problemen met zijn voormalig advocaat door had moeten vragen indien er onduidelijkheden waren. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen onderzoek verricht naar de authenticiteit van de overgelegde documenten over de stammenbijeenkomst en de wapenstilstand.
4.1.
Eiser heeft op zitting zijn beroepsgrond met betrekking tot het niet tijdig beslissen ingetrokken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank zal bij de behandeling van het beroep eerst ingaan op de vraag of eiser valt onder de uitsluitingsgrond van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag. Vervolgens worden de beroepsgronden die zien op de ongeloofwaardig geachte elementen besproken. Ten slotte gaat de rechtbank in op de beroepsgronden die zien op de elementen die verweerder wel geloofwaardig heeft geacht.
1(D) Vluchtelingenverdrag
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet valt onder de uitsluitingsgrond van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag, en dat daarmee artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn, niet van toepassing is op eiser. De rechtbank overweegt dat de hoogste bestuursrechter in haar uitspraak van 3 januari 2022 [4] heeft geoordeeld dat voor het antwoord op de vraag, of de vreemdeling binnen de reikwijdte van de eerste dan wel tweede volzin van artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn valt, doorslaggevend is of hij kort vóór het indienen van een asielverzoek daadwerkelijk bijstand van de UNRWA heeft ontvangen. De hoogste bestuursrechter heeft dit in haar uitspraak van 20 april 2022 bevestigd. [5] De rechtbank ziet in de door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2022 [6] geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de hoogste bestuursrechter.
6.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dar eiser niet kort vóór het indienen van zijn asielaanvraag daadwerkelijk bijstand van de UNRWA heeft ontvangen. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij sinds 2004 in de Verenigde Arabische Emiraten verbleef, waardoor vaststaat dat hij niet kort vóór het indienen van de asielaanvraag in Nederland in het werkgebied van de UNRWA heeft verbleven. Dat eiser in zijn gehoren heeft verklaard dat hij tot 2004 wel eens gebruikt heeft gemaakt van de hulp van UNWRA, leidt niet tot een ander oordeel. [7] Dit betreft geen hulp die kort voor het indienen van het asielverzoek is verkregen.
Ongeloofwaardige elementen
Problemen met (de stam van) zijn voormalig advocaat
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de problemen van eiser met (de stam) van zijn voormalig advocaat ongeloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft hierbij niet ten onrechte van belang geacht dat eiser tegenstrijdige en vage verklaringen heeft afgelegd over het conflict met de advocaat. Eiser heeft verklaard dat hij naar het kantoor van de advocaat is gegaan en boos is geworden waarna de beveiliging is gebeld. In de overgelegde akte van de wapenstilstand staat echter dat eiser de advocaat mishandeld zou hebben, terwijl eiser hierover niets heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat dit twee verschillende weergaven op het conflict geven waardoor verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid. Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser alleen in algemene termen heeft verklaard over het ontstaan van de twee bijeenkomsten die zouden zijn gehouden om het conflict te bespreken. Eiser kan geen inzicht in de gang van zaken geven. Eiser kan enkel aangeven dat zijn familie hem wilde helpen en dat zijn vader naar een advocaat is gegaan om zijn stam te vragen om te bemiddelen. Hoewel eiser niet bij de bijeenkomsten kon zijn, heeft verweerder van eiser wel mogen verwachten dat hij hierover uitgebreider kon verklaren. Ook heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij vaag heeft verklaard over de vraag of de aanklacht tegen de advocaat is vervallen, of hij deze heeft ingetrokken of dat zijn vader dit heeft gedaan. Gelet op eisers verklaring dat hij denkt dat de aanklacht is vervallen, heeft verweerder het niet ten onrechte vreemd geacht dat het alsnog tot een stammenbijeenkomst in 2019 is gekomen. Daarbij heeft verweerder het ook niet ten onrechte bevreemdend gevonden dat de ouders van eiser niet in contact zijn getreden met de advocaat om te informeren of de problemen inmiddels verwaterd waren en of een stammenbijeenkomst wel nodig was. Eiser had immers sinds 2015 niets meer gehoord en zijn ouders zijn bekenden van de advocaat. Niet valt in te zien dat er een formele stammenbijeenkomst is georganiseerd terwijl niet vast stond dat er überhaupt nog sprake was van een probleem. Eiser heeft hier geen inzichtelijke verklaring voor kunnen geven. Verweerder heeft het ten slotte niet ten onrechte bevreemdend gevonden dat eiser niets van de advocaat heeft vernomen sinds de wapenstilstand van oktober 2019, terwijl de termijn van 60 dagen om zich te melden ruimschoots is verstreken.
7.1.
De rechtbank volgt eiser verder niet in de stelling dat verweerder gehouden was om onderzoek te verrichten naar de overgelegde documenten over de stammenbijeenkomst en de wapenstilstand. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de documenten van de stammenbijeenkomst en de wapenstilstand handgeschreven zijn waardoor zij niet op authenticiteit beoordeeld kunnen worden. Verweerder heeft de documenten vervolgens inhoudelijk beoordeeld en zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de documenten tegenstrijdigheden bevatten met de verklaringen van eiser en dat de verklaringen van eiser over de documenten summier en vaag zijn. Verweerder heeft zich daarom ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze documenten niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen.
7.2.
De rechtbank ziet ten slotte geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd naar het asielrelaas van eiser. De rechtbank overweegt dat verweerder er terecht op wijst dat eiser reeds bij zijn eerste asielaanvraag heeft kunnen verklaren over de problemen met de advocaat. Bij zijn opvolgende aanvraag heeft hij hiertoe nog een keer de gelegenheid gehad. Verweerder heeft daarbij open vragen gesteld en op verschillende momenten doorgevraagd naar aanleiding van de verklaringen van eiser.
Zwaarwegendheid geloofwaardig bevonden elementen
Algemene situatie in Jordanië
8. De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser bij terugkeer naar Jordanië geen reëel risico loopt op onmenselijke behandeling zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM vanwege zijn Palestijnse afkomst. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser in zijn vorige procedure heeft verklaard dat zijn Palestijnse afkomst geen belemmering voor hem heeft gevormd in Jordanië. Hoewel het geloofwaardig is bevonden dat eiser wel enige discriminatie in Jordanië heeft ondervonden, is niet gebleken dat eiser hierdoor niet op sociaal en maatschappelijk niveau kon functioneren. De verwijzing van eiser naar algemene rapporten maakt dit niet anders. Uit deze stukken blijkt dat Palestijnen in Jordanië het moeilijk hebben, maar deze stukken zien niet specifiek op de situatie van eiser en bieden daarom onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser bij terugkeer vanwege zijn afkomstig een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
9. Ook eisers stelling dat hem een discriminatoire gevangenisstraf staat te wachten bij terugkeer vanwege het niet betalen van zijn alimentatie, heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven brengen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de (niet op echtheid gecontroleerde) overgelegde gerechtelijke tenuitvoerlegging en het arrestatiebevel niet blijkt dat er voor eiser een onevenredige bestraffing of detentie valt te verwachten bij terugkeer naar Jordanië. Verweerder merkt in dit kader ook terecht op dat het enkele gegeven dat een vreemdeling een gevangenisstraf te wachten staat in verband met een commuun delict, geen aanleiding is om een asielstatus te verlenen. [8] Daarnaast heeft verweerder kunnen betrekken dat uit een recent rapport van het US Department of State [9] volgt dat de omstandigheden in Jordanië wel verbeterd kunnen worden, maar dat niet is gebleken van mensenrechtenschendingen.
Feitelijke toegang tot Jordanië
10. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de vraag of eiser feitelijk toegang tot Jordanië zal verkrijgen geen rol speelt bij de beoordeling of hij aanspraak maakt op een verblijfsvergunning asiel. Verweerder stelt terecht dat als eiser meent dat hij bij terugkeer niet tot Jordanië zal worden toegelaten, hij een aanvraag kan indienen voor een verblijfsvergunning regulier verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. [10]
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter/voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.N.H.J. Schenk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 9 mei 2019, NL19.8075 en NL19.8076.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 7 juni 2019, 201903774/1.
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.ECLI:NL:RVS:2022:1, onder 6.2.
6.NL21.12077.
7.Zie verslag opvolgend gehoor, pagina 3.
8.Zoals opgenomen in C2/3.2. van de Vreemdelingencirculaire.
9.Country Report on Human Rights Practises ten aanzien van Jordanië van het US Department of State van 12 april 2022.
10.Zie de uitspraken van deze rechtbank van 4 juli 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2019:12648) en 25 januari 2021, zittingsplaats Dordrecht (ECLI:NL:RBDHA:2021:2343).