RECHTBANK DEN HAAG
zaaknummer: SGR 21/1612
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. W.J. Bosma),
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag(verweerder)
(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], omwonende uit [woonplaats] .
Derde-partij heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 mei 2020 tot verlening van een omzettingsvergunning aan eiser (het primaire besluit). Bij het besluit van 20 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder deze vergunning ingetrokken en de aanvraag van eiser alsnog afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 11 augustus 2022 (SGR 22/2840 HUISV) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Derde-partij heeft een reactie ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2022 op zitting behandeld. Aanwezig waren eiser en mr. [A] , kantoorgenoot van eisers gemachtigde, en voor verweerder zijn gemachtigde en [B] . Ook derde-partij was aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
1.1. Eiser, eigenaar van de zelfstandige woning [adres] [nummer] (hierna: de woning) gelegen in de wijk [wijk] in [plaats] , heeft op 8 april 2020 een vergunning aangevraagd voor de omzetting van de woning in onzelfstandige woonruimten (kamerverhuur) voor 4 personen. De WOZ-waarde van de woning was op 1 januari 2019
€ 364.000,- en op 1 januari 2020 € 391.000,-. De woning valt in de zogenoemde categorie hoger segment.
1.2. Verweerder heeft in het bestreden besluit naar aanleiding van het bezwaar van derde-partij het primaire besluit herroepen en de aanvraag alsnog afgewezen op grond van de op dat moment geldende Beleidsregel omzettingsvergunningen Den Haag 2020(hierna: de Beleidsregel 2020). Eiser is het daarmee oneens.
2. Ingevolge artikel 2 van de Huisvestingswet 2014 (Hw) mag een vergunningplicht voor het onttrekken van woonruimte alleen worden opgenomen indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onevenredige effecten van schaarste aan goedkope woningen.
Op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c, van de Hw, is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders zelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden als onzelfstandige woonruimte.
In artikel 5:1 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (Hvv) is bepaald dat
artikel 21 van de Hw van toepassing is op alle zelfstandige woonruimten behorend tot een gebouw gelegen in alle wijken van Den Haag.
Ingevolge artikel 5:2, aanhef en onder b, van de Hvv – zoals dit artikel ten tijde van het bestreden besluit luidde – mogen deze woonruimten niet zonder vergunning worden omgezet van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte voor vier of meer personen.
Wat stellen partijen in beroep?
3. Eiser vindt dat de rechtszekerheid zich ertegen verzet dat een nieuwe beleidsregel zoals de Beleidsregel 2020 wordt aangewend om de verleende omzettingsvergunning te herroepen. De toepasselijke bepalingen uit de Hvv en de Beleidsregel 2020, waarop het bestreden besluit is gebaseerd, zijn strijdig met de Hw en dienen daarom buiten toepassing te worden verklaard. Eiser beroept zich in dit verband op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 26 april 2022.
4. Verweerder wijst in het verweerschrift op het beleid dat per 1 juni 2021 in werking is getreden – Nota voorraadbeleid 2020 (RIS307195) en de Verordening tot derde wijziging van de Huisvestingsverordening in Den Haag 2019 (RIS308541) – waarbij onder andere een quotum is opgenomen dat maximaal 5% van de woningvoorraad in een wijk gebruikt kan worden voor kamerbewoning. Boven dit normpercentage wordt geen kamerbewoning meer toegestaan. In de wijk [wijk] , waar de woning ligt, is er geen ruimte meer voor kamerbewoning, want het quotum van 5% is bereikt. Als de zaak in heroverweging zal moeten worden beoordeeld, zal de vergunning dan ook worden geweigerd.
Verder voert verweerder (op zitting) aan dat hij tegen de voornoemde uitspraak van 26 april 2022 in hoger beroep is gegaan en in de hoger beroepsprocedure een onderbouwing heeft gegeven dat vanwege schaarste op de woningmarkt in Den Haag een vergunningplicht voor de woningen uit alle segmenten geldt.
5. Derde-partij is het met verweerder eens. Derde-partij voert aan dat zij overlast door de verhuur van de woning aan studenten ervaart. Ook heeft eiser niet voldaan aan bepalingen uit het Reglement van Appartement.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Vergunningplicht
6. Uit het betoog van verweerder ter zitting dat in het hoger beroep tegen de uitspraak van 26 april 2022 een onderbouwing is gegeven van de schaarste in alle segmenten op de woningmarkt in Den Haag, leidt de rechtbank af dat verweerder ook in dit beroep het standpunt inneemt, zoals neergelegd in bijlage 1 van de “Woonvisie Den Haag 2022”.Uit deze uiteenzetting blijkt dat de woningmarkt in Den Haag verstopt raakt en doorstroming uit de goedkope woonruimte naar middeldure woonruimte noodzakelijk is, maar moeizaam gaat, doordat er schaarste is in alle prijssegmenten. Ten behoeve van het behoud van de woningvoorraad en de doorstroming binnen de markt is het aanwijzen van een vergunningplicht voor het gehele grondgebied, in alle prijssegmenten, dan ook noodzakelijk en geschikt voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte.
De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat de gemeenteraad een vergunningplicht voor het onttrekken van woonruimte in de Hvv mocht opnemen.
7. Artikel 21 van de Hw sluit niet uit dat niet iedere wijk afzonderlijk, maar de hele gemeente in één keer wordt aangewezen als vergunningplichtig.
8. Nu in de hele gemeente een vergunningplicht geldt, geldt deze ook voor de woning van eiser. De vergunningplicht is ook, mede, bedoeld om de leefbaarheid te bewaken door te voorkomen dat een onevenredige druk op de woonomgeving ontstaat door onttrekking van woningen voor kamerverhuur. Als er is voldaan aan artikel 2, eerste lid, van de Hw, wat het geval is, kan leefbaarheid wel een rol spelen bij de vergunningplicht.
9. Het beroep van eiser op de voornoemde uitspraak van 26 april 2022, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunningplicht voor zover die op woningen in het hogere segment ziet, buiten toepassing moet blijven wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel, slaagt niet, omdat verweerder na deze uitspraak de vergunningplicht wel voldoende heeft onderbouwd in bijlage 1 van de “Woonvisie Den Haag 2022”.