ECLI:NL:RBDHA:2022:13565
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 3 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 18 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 8 november 2022 een verweerschrift ingediend en op 9 november 2022 de asielaanvraag alsnog ingewilligd. Eiser heeft desondanks op 10 november 2022 aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast is de vraag aan de orde of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen, waardoor eiser geen recht heeft op een bestuurlijke dwangsom.
De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van andere zittingsplaatsen die hebben geoordeeld dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsom in strijd is met het Unierecht. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel, omdat er mogelijkheden zijn om bij de rechter te klagen over schendingen van beslistermijnen.
Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.