ECLI:NL:RBDHA:2022:13530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
NL22.10354, NL22.10355 en NL22.10358
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Dublinclaimanten en verzoek om schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van eisers, die claimden de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. De eisers, een alleenstaande moeder en haar twee minderjarige kinderen, waren in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze maatregel opgelegd, maar heeft deze op 9 juni 2022 opgeheven. De rechtbank heeft de beroepen van eisers behandeld, waarbij zij niet aanwezig waren op de zitting, maar hun beroepsgronden schriftelijk hadden ingediend.

De rechtbank heeft zich in haar beoordeling beperkt tot de vraag of eisers recht hebben op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de maatregelen van bewaring gerechtvaardigd waren, omdat er een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van eisers dat zij asielzoekers zijn en recht hebben op asiel in Nederland, verworpen, omdat zij eerder een asielaanvraag in Italië hadden ingediend en zich daar beschikbaar hadden moeten houden.

Eisers voerden aan dat er een lichter middel dan bewaring toegepast had moeten worden, vooral gezien de omstandigheden van de alleenstaande moeder met twee minderjarige kinderen. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom bewaring noodzakelijk was en dat er geen aanleiding was om een lichter middel toe te passen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding af, met de conclusie dat de bewaringsmaatregelen terecht waren opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.10354, NL22.10355 en NL22.10358

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] ,(V-nummer: [V-nummer 1] ), eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen,
[minderjarige 1] ,(V-nummer: [V-nummer 2] ) en
[minderjarige 2] ,(V-nummer: [V-nummer 3] ).
hierna gezamenlijk eisers (gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

In de besluiten van 3 juni 2022 en heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 9 juni 2022 de maatregelen van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 juni 2022 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde waren niet tijdens de zitting aanwezig en hebben zich van te voren afgemeld. De gemachtigde van eisers heeft voor de zitting zijn beroepsgronden schriftelijk ingediend.
Verweerder heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen dat zij de Nigeriaanse nationaliteit hebben en dat zij zijn geboren op [geboortedatum 1] 1999 respectievelijk [geboortedatum 2] 2019 en [geboortedatum 3] 2021.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de
behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De bewaringsgronden
3. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregelen nodig waren, omdat een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
4. Eisers hebben alle bewaringsgronden betwist. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder hoeft bij de zware gronden alleen toe te lichten waarom de grond feitelijk juist is.
3Over de grond onder 3a stellen eisers dat zij asielzoekers zijn en daarom het recht hebben om asiel aan te vragen in Nederland. De rechtbank oordeelt dat deze stelling van eisers niet afdoet aan de feitelijke juistheid van de grond onder 3a. Het bewaringsdossier bevat een claimakkoord van Italië waaruit blijkt dat eiseres op 18 oktober 2018 in Italië een asielaanvraag heeft ingedaan. Dit betekent dat eiseres zich in Italië beschikbaar had moeten houden voor de behandeling van haar asielaanvraag en dat zij niet zomaar mocht doorreizen naar Nederland om hier asiel aan te vragen. Over de grond onder 3k hebben eisers gesteld dat verweerder ten onrechte heeft verwezen naar verklaringen van eiseres uit haar Dublinprocedure omdat op dat moment nog niet vaststond dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van haar asielaanvraag. De rechtbank geeft eisers geen gelijk op dit punt. Verweerder heeft voor de motivering van de grond onder 3k namelijk niet alleen verwezen naar verklaringen van eiseres in de Dublinprocedure maar ook naar een verslag van een vertrekgesprek van 8 maart 2022. Op dat moment was het voor eiseres al duidelijk dat zij terug moest naar Italië, maar ook in die gesprekken heeft eiseres gezegd dat zij niet van plan is om terug te keren naar Italië. De zware gronden onder 3a en 3k zijn samen voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken en kunnen de maatregelen van bewaring al dragen. De rechtbank laat de geschilpunten over de overige gronden van bewaring daarom onbesproken. De beroepsgrond van eisers dat de staandehouding en ophouding
onrechtmatig is geweest omdat bewaringsgronden geen stand kunnen houden, slaagt gelet op het voorgaande dan ook niet.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
Lichter middel
5. Eisers voeren verder aan dat een lichter middel dan bewaring kon worden toegepast. Nu het gaat om een alleenstaande moeder met twee minderjarige kinderen is er geen reden om aan te nemen dat zij zich aan het toezicht zullen onttrekken. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de medische situatie van eiseres.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar in de maatregelen ook specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Dit is vaste rechtspraak.4 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Verweerder heeft bij het opleggen van de maatregelen kenbaar meegewogen dat eiseres onder behandeling staat vanwege haar baarmoeder. Het is de rechtbank niet gebleken dat de zorg door de medische dienst in het detentiecentrum voor eiseres niet toereikend is. Daarnaast heeft verweerder ten aanzien van de minderjarige kinderen een verzwaarde belangenafweging gemaakt. Verder heeft verweerder in de maatregelen toegelicht dat het opleggen van een meldplicht en het voeren van vertrekgesprekken niet hebben geleid tot het zelfstandig vertrek van eisers. Eisers hebben meerdere keren de kans gekregen om zelfstandig te vertrekken, maar zij blijven volhouden dat zij niet terug willen naar Italië. Ook heeft verweerder ervoor gezorgd dat de bewaring zo kort mogelijk zou duren aangezien de vlucht naar Italië al voor de inbewaringstelling was geboekt. Tot slot zijn er voldoende gronden om de maatregelen te dragen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat de maatregelen van bewaring van eisers noodzakelijk waren.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 juli 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.