ECLI:NL:RBDHA:2022:13526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
NL22.10081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Bulgaarse nationaliteit houdende eiseres in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Bulgaarse eiseres. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 31 mei 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 13 juni 2022 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder haar langdurig verblijf in Nederland en haar medische situatie, overwogen. Eiseres betwistte de bewaringsgronden, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat verweerder terecht geen lichter middel had toegepast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.10081
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A. Dogan),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. P.H. van Akenborgh, als waarnemer van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer D.D. Dimitrov. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt dat zij de Bulgaarse nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [geboortedatum] 1959.
De bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiseres:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiseres heeft alle bewaringsgronden betwist. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder hoeft bij de zware gronden alleen toe te lichten waarom de grond feitelijk juist is.3 Over de grond onder 3c stelt eiseres dat zij al inmiddels al 19 jaar in Nederland verblijft. Tijdens die 19 jaar zijn er ook periodes geweest dat eiseres wel rechtmatig verblijf had. De rechtbank oordeelt dat deze stelling van eiseres niet afdoet aan de feitelijke juistheid van de grond onder 3c. In het besluit van 23 september 2016 heeft eiseres namelijk een aanzegging gehad om Nederland binnen vier weken te verlaten. Verder is in de uitspraak4 van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 16 maart 2021, geoordeeld dat eiseres haar aanvraag voor duurzaam verblijfsrecht door verweerder terecht is afgewezen. Sinds deze uitspraak heeft eiser nog niet voldaan aan haar vertrekplicht. Over de grond onder 4a erkent eiseres dat zij zich regelmatig niet heeft gemeld, maar daar staat volgens eiseres tegenover dat zij zich op 31 mei 2022 wel weer heeft gemeld. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze stelling niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. Verder heeft verweerder ook voldoende toegelicht dat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken, omdat eiseres meerdere keren heeft verklaard dat zij niet terug gaat naar Bulgarije. De zware grond onder 3c en de lichte grond onder 4a samen zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat de geschilpunten over de overige gronden van de bewaring daarom onbesproken. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
4. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij een vaste woon-of verblijfplaats heeft en er daarom geen risico op onderduiken bestaat.
5. Het is de rechtbank onduidelijk in welk kader eiseres deze beroepsgrond aanvoert omdat eiseres desgevraagd op zitting expliciet heeft geantwoord dat zij hiermee geen beroep doet op de toepassing van een lichter middel. Desondanks zal de rechtbank deze beroepsgrond alsnog begrijpen in het kader van de mogelijkheid om een lichter middel toe te passen. In de maatregel van bewaring is aan eiseres namelijk niet tegengeworpen dat zij geen vaste woon-of verblijfplaats heeft en de rechtbank ziet niet in welk kader deze beroepsgrond anders geplaatst kan worden.
6. Ook heeft eiseres aangevoerd dat verweerder bij het opleggen van de maatregel onvoldoende aandacht heeft gehad voor haar medische situatie.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4 AWB 20/2460.
7. Ook deze beroepsgrond begrijpt de rechtbank als een beroep op het toepassen van een lichter middel. De rechtbank moet daarom beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Dit is vaste rechtspraak.5 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. Verweerder heeft bij het opleggen van de maatregel kenbaar meegewogen dat eiseres diabetes patiënt is en op dit moment in Nederland wordt behandeld. Het is de rechtbank niet gebleken dat zorg door de medische dienst in het detentiecentrum voor eiseres niet toereikend is. Dat eiseres een vaste woon- of verblijfplaats heeft, maakt ook niet dat verweerder een lichter middel had moeten opleggen. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring namelijk voldoende gemotiveerd dat eiseres al lange tijd in Nederland verblijft en het haar blijkbaar niet lukt om haar verblijf te legaliseren. Verder heeft eiseres meerdere keren de kans gekregen om zelfstandig te vertrekken, maar zij blijft volhouden dat zij niet zal terugkeren naar Bulgarije. Tot slot zijn er voldoende gronden om de maatregel te dragen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat de maatregel van bewaring van eiseres noodzakelijk was.
Niet uitzetbaar vanwege medische situatie
8. Eiseres betwist dat zij uitzetbaar is gelet op haar medische situatie. In Bulgarije heeft eiseres namelijk geen toegang tot de medische zorg en medicijnen die zijn nodig heeft.
9. De rechtbank begrijpt deze stelling van eiseres als een beroep op artikel 64 van de Vw. Gelet op de aard en het karakter van de bewaringsprocedure valt de vraag of eiseres al dan niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw buiten het onderhavige beoordelingskader.
10. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Voor zover eiseres van mening is dat zij rechtmatig verblijf heeft vanwege haar opgebouwde privéleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM6, moet zij dat laten beoordelen in een procedure van een daartoe ingediende aanvraag.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.