ECLI:NL:RBDHA:2022:13491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
NL22.17727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G.J. Dijkman, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er niet tijdig is beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft de zaak op 28 oktober 2022 behandeld en het onderzoek heropend op 31 oktober 2022, waarna verweerder op 7 november 2022 schriftelijk heeft gereageerd. Eiseres heeft op 15 november 2022 gereageerd op deze reactie, waarna het onderzoek is gesloten.

De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet indienen. Eiseres heeft haar aanvraag op 9 december 2021 ingediend en verweerder had binnen zes maanden moeten beslissen. De rechtbank legt een beslistermijn van 8 weken op, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak, en oordeelt dat de Tijdelijke wet die bestuurlijke dwangsommen in asielzaken opschort, niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres op het non-discriminatiebeginsel niet slaagt, omdat de asielprocedure verschilt van andere bestuursprocedures. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor wat betreft het niet-tijdig beslissen, maar ongegrond voor het vaststellen van de bestuurlijke dwangsom. Verweerder wordt opgedragen om binnen 8 weken een besluit op de aanvraag bekend te maken, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,-. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 759,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.17727
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde.
Op 31 oktober 2022 heeft de rechtbank door middel van een bericht in het digitale dossier het onderzoek heropend en verweerder opgedragen om schriftelijk te reageren op een van de beroepsgronden van eiseres. Dit heeft verweerder op 7 november 2022 gedaan. De rechtbank heeft eiseres vervolgens in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, wat met het bericht van 15 november 2022 is gebeurd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.1
Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen
2. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 9 december 2021. Verweerder moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.2 Eiseres heeft verweerder op
1. Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb
2 Dit staat in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
22 augustus 2022, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, namelijk op 7 september 2022. Het beroep is daarom gegrond.
Beslistermijn
3. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.3 Er kunnen omstandigheden zijn die er voor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.4
4. Verweerder verzoekt in het verweerschrift, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 20205, om een beslistermijn van 8 weken op te leggen, omdat eiseres reeds is gehoord.
5. Eiseres verzoekt de rechtbank een beslistermijn van 8 weken vanaf de datum van het verweerschrift op te leggen. Verweerder heeft namelijk op die datum erkend dat het beroep niet tijdig beslissen terecht is ingesteld, omdat er niet binnen de daarvoor gestelde termijn een beslissing op bezwaar is genomen. Het verweerschrift in de zaak van eiseres dateert van 4 oktober 2022, dus verzoekt eiseres de rechtbank om een termijn van 8 weken vanaf 4 oktober 2022 op te leggen.
6. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om een beslistermijn van 8 weken vanaf de datum van het verweerschrift op te leggen af. Mede gezien de datum van deze uitspraak en het feit dat in het kader van de zorgvuldigheid ook nog voldoende termijn moet overblijven voor de zienswijze die eiseres mag indienen in reactie op (een nog te nemen) voornemen, is een termijn van 8 weken vanaf het verweerschrift onvoldoende. De rechtbank legt daarom, in overeenstemming met de door verweerder aangehaalde Afdelingsuitspraak, een beslistermijn van 8 weken op, vanaf de datum van bekendmaking van deze uitspraak.
Rechterlijke dwangsom
7. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet bepaald dat afdeling 8.2.4a (waarin artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb staat) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze wet is het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak.
8. In de eerdergenoemde uitspraak van 5 augustus 2022 heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 20226, geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals dit luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is voor zover daarin de bestuursrechter de mogelijkheid wordt ontzegd aan overschrijding door verweerder van een gestelde termijn een dwangsom te verbinden. Dit betekent dat de rechtbank verweerder op kan dragen binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.7
3 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
7 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb
De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Bestuurlijke dwangsom
9. Eiseres heeft op grond van artikel 8:55c van de Awb gevraagd dat de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel
10. Eiseres voert aan dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Eiseres wijst er op dat het geschil gaat om de vraag of er tijdig een besluit is genomen en dat de wetgever daarvoor een algemene regeling opgesteld heeft die in beginsel van toepassing is op het hele bestuursrecht. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ)8 gelden bij gelijke vorderingen dezelfde nationale regels, waaronder dus ook de automatische dwangsom die wordt verbeurd na een ingebrekestelling.
11. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb (die deel uitmaken van afdeling 4.1.3) niet van toepassing zijn op een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. In de uitspraak van de ABRvS van 30 november 20229 is geoordeeld dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, waaronder begrepen het bepaalde in artikel 47 van het Handvest. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.
Non-discriminatie
12. Verder voert eiseres aan dat de Tijdelijke wet strijdig is met het non- discriminatiebeginsel. De Tijdelijke wet maakt namelijk een onderscheid tussen rechtszoekenden op grond van de juridische status, in casu de status van asielzoeker. Eiseres meent dat dit onderscheid niet gerechtvaardigd is, althans dat de rechtvaardiging ontoereikend is. De migratiestatus en met name de vraag of de status voortvloeit uit een beslissing op grond van vrije wil speelt een belangrijke rol bij de vraag hoe strikt de rechtvaardiging voor de exceptie moet worden toegepast. Hierbij verwijst eiseres naar een uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 6 november 2012.10 Van een dermate sterke rechtvaardiging als vereist voor de discriminatie op grond van juridische status is eiseres
niet gebleken. Dat door slecht management beslistermijnen niet worden gehaald doet niet af aan het feit dat de Uniewetgever en in navolging daarvan de nationale wetgever termijnen hanteren voor het behandelen van een asielaanvraag.
8 Zie het arrest Pontin van 29 oktober 2009, C-63/08, ECLI:EU:C:2009:666.
10 EHRM, 6 november 2012, Case of Hode and Abdi v. the United Kingdom, 22341/09, ECLI:CE:ECHR:2012:1106JUD002234109, r.o. 47.
13. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op het non- discriminatiebeginsel niet slaagt. Dit beginsel houdt namelijk in wezen in, dat personen in vergelijkbare situaties een vergelijkbare behandeling zouden moeten krijgen en niet minder gunstig behandeld mogen worden, omdat ze een bepaalde „beschermde” eigenschap bezitten.11 Zoals volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 30 november 202212 verschilt de asielprocedure met andere bestuurlijke procedures wat betreft het voorwerp, oorzaak en voornaamste kenmerken. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres niet in een vergelijkbare situatie verkeerd als een persoon in een andere bestuursrechtelijke procedure, waarin de bestuurlijke dwangsom niet is afgeschaft. Alleen al daarom is er geen sprake van discriminatie. Bovendien overweegt de rechtbank dat het onderscheid waar eiseres op doelt ziet op de procedurele regels die gevolgd worden en niet op een bepaalde beschermde eigenschap van asielzoekers die de procedure doorlopen. Anders dan in de uitspraak van het EHRM waar eiseres naar verwijst, veranderen de rechten van asielzoekers met de Tijdelijke wet niet. De bestuurlijke dwangsom betreft namelijk een proceduremaatregel en geen recht.
14. Concluderend kan de rechtbank niet vaststellen dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. Het beroep ten aanzien van het vaststellen van de bestuurlijke dwangsom is dan ook ongegrond.
Conclusie en gevolgen
15. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen 8 weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
16. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
11 Zie bijvoorbeeld het Handboek over het Europese non-discriminatierecht van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en Raad van Europa, 2020, p. 46.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen gegrond;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet vaststellen in bestreden besluit van de bestuurlijke dwangsom ongegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.