ECLI:NL:RBDHA:2022:13468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
AWB 22 4075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen eigen bijdrage in opvangkosten asielzoeker en de toepassing van het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiseres, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin werd vastgesteld dat zij een eigen bijdrage van € 5.663,33 verschuldigd is voor haar opvang. Dit besluit is genomen op basis van de veronderstelling dat eiseres, na de uitbetaling van een dwangsom van € 15.000,00 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), over voldoende eigen vermogen beschikt. Eiseres betwistte de zorgvuldigheid van de besluitvorming en stelde dat de dwangsom niet als vermogen moet worden aangemerkt, omdat deze een immateriële schadevergoeding zou zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 19 maart 2019 in een opvangvoorziening verblijft en dat zij op 31 januari 2022 een dwangsom heeft ontvangen. Eiseres voerde aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar financiële situatie en dat de eigen bijdrage onevenredig is. Verweerder daarentegen stelde dat hij aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan en dat eiseres niet heeft onderbouwd waarom de eigen bijdrage in haar geval onredelijk zou zijn. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de berekening van het vermogen van eiseres in twijfel te trekken en dat de eigen bijdrage terecht was vastgesteld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/4075
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen,
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder,

gemachtigde: mr. E.H.J.M. de Bonth.

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres een eigen bijdrage is verschuldigd in de kosten van haar opvang van € 5.663,33.
Eiseres heeft op 28 juni 2022 tegen dit besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft op 7 november 2022 een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 11 november 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres verblijft sinds 19 maart 2019 in een opvangvoorziening van verweerder. Op 31 januari 2022 heeft de IND [1] een dwangsom van € 15.000,00 aan eiseres uitgekeerd in verband met het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van eiseres.
2. Volgens verweerder beschikt eiseres met de uitbetaling van de dwangsom over eigen vermogen groter dan de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de PW [2] . Daarom moet zij, gelet op artikel 20, tweede lid, van de Rva [3] een vergoeding betalen voor de kosten van haar opvang. Verweerder heeft deze eigen bijdrage aan de hand van de Reba [4] berekend en vastgesteld op € 5.663,33.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Verweerder diende het vermogen van eiseres bij aanvang van de opvang vast te stellen. Daarbij diende verweerder ook naar de op dat moment aanwezige schulden te vragen. Daarnaast heeft verweerder nagelaten te motiveren hoe het bestreden besluit zich tot het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel verhoudt. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat de dwangsom geen nuttig effect meer heeft als financiële prikkel als deze vanwege de eigen bijdrage in de opvang weer terugvloeit in de staatskas. De dwangsomuitkering moet daarnaast worden aangemerkt als een immateriële schadevergoeding die niet tot haar vermogen kan worden gerekend. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de berekening van de eigen bijdrage onevenredig is in vergelijking met het rekenmodel van de PW. Tot slot voert eiseres aan dat het verweerschrift van 7 november 2022 buiten beschouwing moet worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij heeft voldaan aan de onderzoeksplicht. Voorafgaand aan de opvang heeft een rechten- en plichtengesprek plaatsgevonden met eiseres. Daarnaast heeft eiseres op 6 mei 2022 een vooraankondiging eigen bijdrage ontvangen, waarbij zij in de gelegenheid is gesteld om haar vermogen nader toe te lichten en te onderbouwen. Ook is er op 9 mei 2022 met eiseres gesproken over de te betalen eigen bijdrage. Eiseres heeft van deze mogelijkheden echter geen gebruik gemaakt om haar vermogen toe te lichten. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat het vragen van een eigen bijdrage voor de opvang in zijn algemeenheid niet onredelijk is. Nu eiseres ook niet heeft onderbouwd waarom in haar specifieke situatie sprake is van strijd met het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, kan haar beroep hierop niet slagen. Verweerder heeft zich verder ter zitting op het standpunt gesteld dat de door eiseres ter zitting aangevoerde beroepsgronden te laat zijn ingediend en wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moeten worden gelaten. Subsidiair stelt verweerder dat de berekening van de eigen bijdrage niet onevenredig is. Verweerder volgt niet dat de dwangsom geen effect heeft als financiële prikkel. Tot slot verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling [5] van 8 juli 2020 waarin is overwogen dat een dwangsom niet in de plaats komt van een schadevergoeding. [6]
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Partijen hebben ter zitting kennis kunnen nemen van elkaars standpunten en hebben hierop voldoende kunnen reageren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om wat door partijen naar voren is gebracht om redenen van procesorde deels buiten beschouwing laten.
6. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres voorafgaand aan het bestreden besluit is gehoord over de door haar te betalen eigen bijdrage. Zij is dus in de gelegenheid geweest om haar financiële omstandigheden aan te dragen. Eiseres heeft weliswaar verklaard dat zij nog overleg zou hebben met haar advocaat, maar verweerder heeft nadien niets van haar vernomen. Ook in beroep heeft eiseres geen nadere toelichting gegeven over haar financiële omstandigheden. Ter zitting is desgevraagd verklaard dat eiseres geen schulden heeft. De aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde berekening van het vermogen van eiseres is niet bestreden. De rechtbank stelt dan ook vast dat tussen partijen geen verschil van inzicht bestaat over de hoogte van het vermogen van eiseres.
7. Verweerder heeft met de berekening van de eigen bijdrage toepassing gegeven aan een algemeen verbindend voorschrift (de Reba). Ter zitting heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom de Reba een andere vermogensgrens hanteert dan de PW, ondanks dat de berekening van de Reba op hetzelfde rekenmodel is gebaseerd. Anders dan bijstandsgerechtigden krijgen asielzoekers onderdak, voedsel en medische voorzieningen in natura. Het genoemde verschil in de gehanteerde vermogensgrenzen leidt dan ook niet tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Voor het overige heeft eiseres in beroep niet geconcretiseerd waarom in haar geval de Reba buiten toepassing moet worden gelaten of onverbindend zou moeten worden verklaard.
8. Anders dan eiseres stelt wordt in rechtsoverweging 3 van de door haar genoemde uitspraak van de Afdeling van 17 december 2020 [7] , geen uitleg gegeven aan het karakter van de bestuurlijke dwangsom. In die zaak ging het namelijk om de vraag of tijdsverloop mede aanleiding kan zijn voor de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien. Dat de Afdeling hierbij spreekt over een aan termijnoverschrijding verbonden gevolg dat een vreemdeling financiële compensatie kan krijgen heeft naar het oordeel van de rechtbank niet de betekenis die eiseres hieraan geeft. Verweerder verwijst in dit verband terecht naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, waarin deze de bestuurlijke dwangsom duidt als prikkel tot besluitvorming en niet als een vorm van (immateriële) schadevergoeding.
9. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar standpunt dat de uitgekeerde bestuurlijke dwangsom buiten beschouwing zou moeten blijven bij het bepalen van haar vermogen, omdat anders te zeer afbreuk zou worden gedaan aan de financiële prikkel die van de dwangsom uitgaat. Het COa is een zelfstandig bestuursorgaan met een eigen financiering. De omstandigheid dat een deel van het door eiseres ontvangen bedrag ten bate komt van verweerder, laat onverlet dat de dwangsom nog altijd in zijn geheel door de IND voor de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid moet worden betaald.
10. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, op 8 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
2.Participatiewet.
3.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
4.Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.