ECLI:NL:RBDHA:2022:10314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
nl22.19166 en NL22.19271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaken met betrekking tot terugkeerbesluit en maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelt twee zaken: een maatregel van bewaring en een aanvullend terugkeerbesluit. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten. De rechtbank oordeelt dat het aanvullende terugkeerbesluit onverplicht is genomen en geen nieuwe rechtsgevolgen creëert, waardoor zij onbevoegd is om hierover te oordelen. De rechtbank stelt vast dat er weer een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Marokko bestaat, gebaseerd op recente ontwikkelingen en informatie van de Marokkaanse autoriteiten. Eiser heeft betoogd dat er geen aanknopingspunten zijn voor een redelijk vooruitzicht op verwijdering, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank verklaart het beroep tegen het aanvullende terugkeerbesluit ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring voldoende is gemotiveerd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.19166 (maatregel van bewaring) en NL22.19271 (terugkeerbesluit)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt-Chhiba).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. H. Palanciyan, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. E-Rramdani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
Over bestreden besluit 1
2. Verweerder heeft gesteld dat het aanvullende terugkeerbesluit onverplicht is genomen en niet gericht is op rechtsgevolg.
3. De rechtbank stelt vast dat het aanvullende terugkeerbesluit slechts is genomen om een land van terugkeer te vermelden, te weten Marokko. Bij besluit van 26 oktober 2020 is aan eiser een terugkeerbesluit met inreisverbod opgelegd. Hoewel het niet expliciet is vermeld, blijkt uit de motivering van dat besluit dat eiser terug diende te keren naar Marokko.
Zo is benoemd dat het geboorteland van eiser Marokko is en dat zijn nationaliteit Marokkaans is. Voorts is in het besluit opgenomen
‘Betrokkene heeft nog familie in Marokko, maar kan niet aan de juiste documenten komen.’. Het was dan ook niet nodig om een aanvullend terugkeerbesluit te nemen met dat doel. Er hebben zich sindsdien geen wijzigingen voorgedaan in eisers verblijfsrechtelijke positie en evenmin is gebleken dat eiser sinds 2020 de Europese Unie heeft verlaten. Het terugkeerbesluit van 26 oktober 2020 geldt dus nog steeds. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het aanvullend terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen en geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept. Het is dus geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep voor zover dat is gericht tegen het aanvullende terugkeerbesluit. De beroepsgrond tegen het terugkeerbesluit behoeft dan ook verder geen bespreking.
Over bestreden besluit 2
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat in zijn zaak geen aanknopingspunten zijn om een redelijk vooruitzicht op verwijdering aan te nemen, zodat de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 april 2021 [1] in zijn geval nog steeds gelden. Eiser heeft immers verklaard dat hij in het verleden bij de Marokkaanse ambassade is geweest waar hem te kennen is gegeven dat hij niet in de systemen voorkomt en de ambassade hem dus niet kon helpen aan een laissez-passer (lp). Verder heeft verweerder in de maatregel van bewaring maar één zin opgenomen over het gestelde vooruitzicht op verwijdering en dat betekent dat de maatregel van bewaring op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Tot slot wijst eiser op de uitspraak van de Afdeling van
9 september 2022 [2] . Hoewel deze uitspraak geen betrekking heeft op vreemdelingenbewaring, is deze uitspraak volgens eiser toch relevant. In rechtsoverweging 3.1 overweegt de Afdeling namelijk dat uitzetting naar Marokko niet aan de orde is, omdat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is. De Afdeling herhaalt in deze uitspraak haar oordeel in de uitspraak van 2 april 2021.
5. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank voorafgaand aan de zitting informatie verstrekt over het vooruitzicht op verwijdering naar Marokko. Verweerder heeft de volgende informatie verstrekt:
Op 15 september 2022 is na overleg tussen directie Migratie Beleid, directie Strategie en Uitvoeringsadvies, de Dienst Terugkeer en Vertrek en Juridische Zaken besloten dat de situatie zodanig is gewijzigd dat weer zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Van doorslaggevend belang hiervoor is geweest dat de Marokkaanse autoriteiten in de periode maart tot en met augustus 2022 11 lp’s hebben afgegeven en op
2 september 2022 van 110 vreemdelingen de nationaliteit hebben bevestigd. Vooralsnog heeft dit in 3 gevallen geleid tot gedwongen vertrek met behulp van een lp. In enkele gevallen weigerde de vreemdeling de PCR-test en dat is een vereiste om terugkeer mogelijk te maken, waardoor de lp niet gebruikt kon worden voor (gedwongen) vertrek.
Gelet op deze positieve ontwikkelingen stelt verweerder zich op het standpunt dat er weer zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen.
6. De rechtbank heeft verweerder naar aanleiding van deze informatie aanvullende vragen gesteld. Verweerder heeft deze vragen als volgt beantwoord:

1. Betrof het bij de bevestiging van de Marokkaanse nationaliteit van 110 vreemdelingen

ook ongedocumenteerde vreemdelingen?
Uit het systeem is niet te herleiden of alle vreemdelingen waarvan de nationaliteit is bevestigd gedocumenteerd of ongedocumenteerd waren. Wel kan in zijn algemeenheid worden benoemd dat tussen de 110 zaken die geïdentificeerd zijn, ook ongedocumenteerde
vreemdelingen zaten. Verificatie van de nationaliteit in al die 110 zaken heeft in ieder geval plaatsgevonden op basis van vingerafdrukken.

2. Zijn er van de 11 verstrekte lp’s ook lp's verstrekt aan ongedocumenteerde vreemdelingen?

Zes van de elf vreemdelingen voor wie een lp is verkregen zijn ongedocumenteerd.

3. Zijn er onder de 3 gevallen die geleid hebben tot gedwongen vertrek met een lp ook ongedocumenteerde vreemdelingen?

Alle drie de vreemdelingen die op basis van een afgegeven lp gedwongen zijn vertrokken waren gedocumenteerd.
Verweerder heeft verder ter volledigheid nog opgemerkt dat onder “gedocumenteerd” niet
wordt verstaan dat de vreemdeling beschikt over enig reisdocument. Immers, vanwege het ontbreken van enig reisdocument heeft verweerder bij de Marokkaanse autoriteiten om afgifte van een lp verzocht.
7.1
De rechtbank overweegt dat uit de door partijen aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 2 april 2021 volgt dat zicht op uitzetting naar Marokko enige tijd ontbrak voor vreemdelingen die afhankelijk waren van het verkrijgen van een lp van de Marokkaanse autoriteiten. Destijds waren gedurende ten minste zestien maanden om onduidelijke redenen geen lp’s werden verstrekt door de Marokkaanse autoriteiten.
7.2
De rechtbank ziet in wat door verweerder voorafgaand aan de zitting en op zitting is toegelicht aanleiding voor het oordeel dat er weer een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Marokko bestaat. Zoals verweerder heeft toegelicht zijn in de periode van maart tot en met augustus 2022 11 lp’s afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten, ook voor vreemdelingen die niet beschikken over documenten. Tijdens de zitting heeft verweerder verder toegelicht dat er ook weer presentaties plaatsvinden. Daarmee is sprake van een wezenlijk andere situatie dan ten tijde van de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2021. Verder vindt de rechtbank ook van belang dat nog onlangs, op 2 september 2022, van 110 Marokkaanse onderdanen de nationaliteit bevestigd.
Dat niet alle personen aan wie een lp is verstrekt ook daadwerkelijk zijn vertrokken, vindt de rechtbank niet van doorslaggevend belang. Verweerder heeft toegelicht dat dit te maken had met het weigeren van de PCR-test, die op dit moment voor Marokko nog steeds is vereist. De rechtbank overweegt dat de weigering van een PCR-test een omstandigheid is die voor rekening en risico van de vreemdeling komt en niet betekent dat er in het algemeen geen vooruitzicht op verwijdering is [3] .
Het door eiser gedane beroep op de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2022 slaagt ten slotte niet, nu de informatie van verweerder eerst op 15 september 2022 bekend is geworden en daarom niet bij de door eiser aangehaalde uitspraak is betrokken.
7.3
Voor zover eiser heeft gesteld dat in zijn geval het zicht op uitzetting wel ontbreekt, volgt de rechtbank hem niet. Voor eiser is op 4 november 2020 een lp-aanvraag ingediend. Het laatste rappel dateert van 8 september 2022 en op 28 september 2022 is de afdeling DIA verzocht de zaak van eiser onder de aandacht te brengen bij de vertegenwoordiging in verband met een presentatie nu hij in bewaring is gesteld. In de week van 10 oktober 2022 zal meer duidelijkheid worden verkregen over wanneer een presentatie zal plaatsvinden.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om aan te nemen dat er geen enkele kans bestaat dat de Marokkaanse autoriteiten aan eiser een lp zullen verstrekken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7.4
Eiser heeft ten slotte gesteld dat de maatregel van bewaring voor wat betreft het zicht op uitzetting naar Marokko onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank overweegt als volgt. Naast dat verweerder in de maatregel van bewaring heeft opgenomen dat er met betrekking tot vreemdelingen uit Marokko sinds kort weer zicht op uitzetting bestaat, heeft verweerder het zicht op uitzetting onderaan de maatregel verder toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank is de maatregel van bewaring dan ook voldoende gemotiveerd op dit punt. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Over de beroepen
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen bestreden besluit 1;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
D.K. Bloemers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 2 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:695, ECLI:NL:RVS:2021:696 en ECLI:NL:RVS:2021:698
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:917