ECLI:NL:RBDHA:2022:13390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
22/1164
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om met terugwerkende kracht de beëindiging van een technische toelage ongedaan te maken

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een sergeant eerste klasse bij de Koninklijke Luchtmacht, tegen de afwijzing van zijn verzoek om met terugwerkende kracht de beëindiging van zijn technische toelage ongedaan te maken. Eiser ontving tot 1 mei 2015 een technische toelage van 300 euro bruto per maand voor zijn functie als onderhoudsmonteur van vliegtuigen en helikopters. Na zijn overplaatsing naar een burgerfunctie is deze toelage stopgezet. Eiser heeft geen rechtsmiddelen ingesteld tegen eerdere besluiten die deze overplaatsing en de beëindiging van de toelage bevestigden.

Eiser verzocht in mei 2021 om de beëindiging van de toelage ongedaan te maken, maar dit verzoek werd afgewezen door de minister van Defensie. De rechtbank oordeelt dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek niet evident onredelijk is, aangezien eiser zelf instemde met de functieplaatsing en op de hoogte was van de rechtsgevolgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen proceskosten vergoed hoeft te krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1164

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. C.E. Vianeke),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.C. Damen en mr. A.M. Rentema).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om met terugwerkende kracht de beëindiging van zijn technische toelage ongedaan te maken.
Bij besluit van 27 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen.
Bij besluit van 11 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder de afwijzing van het verzoek gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te brengen. Verweerder heeft dit op 22 september 2022 gedaan en eiser heeft op 7 oktober 2022 een reactie ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de door de rechtbank gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht nader op zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarop het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser, sergeant eerste klasse, was tot 1 mei 2015 geplaatst op de technische functie onderhoudsmonteur van vliegtuigen en helikopters bij de Koninklijke Luchtmacht. Voor zijn werkzaamheden ontving hij een technische toelage van 300 euro bruto per maand.
1.2.
Eiser is bij besluit tot functietoewijzing van 6 mei 2015 (hierna: het functietoewijzingsbesluit) per 1 mei 2015 van zijn functie afgehaald en op de burgerfunctie ‘medewerker product line services’ (hierna: de functie) geplaatst. De technische toelage is met het treffen van een afbouwregeling stopgezet. De afbouwregeling was voor eiser voor het eerst zichtbaar op zijn loonstrook van mei 2015. Bij besluit van 24 mei 2016 is de plaatsing op de functie verlengd tot 1 augustus 2021 (hierna: het verlengingsbesluit).
1.3.
Eiser heeft tegen het functietoewijzingsbesluit, zijn loonstrook van mei 2015 en het verlengingsbesluit geen rechtsmiddel ingesteld, waardoor deze besluiten in rechte vaststaan.
2. Op 3 mei 2021 heeft eiser verweerder verzocht om de beëindiging van de technische toelage met terugwerkende kracht ongedaan te maken (hierna: het verzoek).
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit het verzoek beoordeeld als een verzoek om terug te komen op in rechte vaststaande besluiten als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Uit het functietoewijzingsbesluit, de loonstrook van mei 2015 en het verlengingsbesluit volgt immers dat eiser vanaf 1 mei 2015 geen aanspraak meer heeft op een technische toelage. Verweerder ziet geen reden om deze besluiten te herzien. Het verzoek bevat geen feiten en omstandigheden die niet bekend waren bij de toewijzing van de functie.
Bij het bestreden besluit handhaaft verweerder de afwijzing van het verzoek.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser vindt de afwijzing onterecht. Op grond van de Nota Technische Toelage kenmerk P/2007 (hierna: de Nota) heeft eiser recht op een technische toelage wanneer de functieplaatsing destijds vanwege een dwingend organisatiebelang heeft plaatsgevonden. Dat eiser met de plaatsing op de functie heeft ingestemd, betekent niet dat hij vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn technische functie. Eiser is pas in 2021 bekend geworden met de Nota. Dit is een novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Eiser is niet correct geïnformeerd over het bestaan van de Nota en de daarin opgenomen uitzondering (punt 3 van de Nota) en was toentertijd niet in staat om weloverwogen een beslissing te nemen.
5. Verweerder vindt dat de overplaatsing van eiser niet vanwege een dwingend organisatiebelang is geschied. Eiser heeft met de plaatsing op de functie ingestemd en was op de hoogte van de rechtsgevolgen. Dat eiser pas in 2021 met de Nota bekend is geworden, maakt dit niet anders.
Wat zijn de regels?
6.1.
Voor de relevante jurisprudentie ten aanzien van artikel 4:6 van de Awb wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
6.2.
In de Nota, punt 3, is het volgende bepaald:
“Er bestaat slechts aanspraak op de toelage zolang wordt gewerkt in het betreffende functiegebied. Wanneer betrokkene op eigen verzoek het functiegebied verlaat, verliest hij aanspraak op de technische toelage. Slechts wanneer een dwingend organisatiebelang de oorzaak is van het toewijzen van een functie buiten het werkveld, kan de aanspraak op de technische toelage blijven bestaan.”
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7.1.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser aan zijn verzoek geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb ten grondslag heeft gelegd. Niet is gebleken dat eiser in het functietoewijzingsbesluit en het afbouwen van de technische toelage heeft berust, vanwege onjuiste voorlichting door verweerder. Eiser had zich over de gevolgen van zijn keuzes destijds, kunnen laten informeren en/of had rechtshulp kunnen inschakelen. Dat eiser daartoe niet in staat was, is niet aannemelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden levert de enkele stelling dat eiser niet eerder van het bestaan van de Nota heeft geweten dan in 2021, geen novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb op.
7.2.
Van een evident onredelijk besluit tot afwijzing van het verzoek - als bedoeld in de rechtspraak [1] van de hoogste bestuursrechter in ambtenarenzaken - is ook geen sprake. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat punt 3 van de Nota op hem van toepassing is. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat de plaatsing op de functie, in overleg en in het eigen belang van eiser was, maar dit betekent niet dat de plaatsing ook vanwege een dwingend organisatiebelang is geschied. Dat een overplaatsing van een defensiemedewerker uit een oogpunt van een goede personeelszorg en maatwerk plaatsvindt, maakt niet dat van een dwingend organisatiebelang sprake is.
7.2.1.
Het beroep dat eiser in dit verband op een uitlating van luitenant-generaal [A] doet, leidt niet tot een ander oordeel. Zij heeft in een e-mailbericht van 22 september 2022 verklaard dat van een gedwongen overplaatsing van eiser geen sprake is geweest en dat met de plaatsing op de functie was beoogd om eiser een uitweg uit de voor hem onhoudbare situatie te bieden. Het ging om een zogenoemde scheefplaatsing op een burgerstoel, wat alleen met instemming van beide zijden kan geschieden. Eiser was daarbij een afbouwregeling voor de technische toelage geboden. Eiser heeft hieruit kunnen begrijpen dat deze toelage zou stoppen wanneer hij akkoord zou gaan met het geboden maatwerk. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 7 oktober 2022. De rechtbank is van oordeel dat eiser er met de door hem geciteerde verklaring van legerpredikant [B] niet in is geslaagd de onjuistheid van de verklaring van luitenant-generaal [A] aannemelijk te maken.
7.2.2
Indien eiser het niet eens was met de plaatsing op de functie en de overeengekomen afbouw van de technische toelage, had hij daartegen een rechtsmiddel kunnen instellen. Wat hier ook van zij, uit punt 3 van de Nota volgt dat het niet op eigen verzoek verlaten van het functiegebied alleen niet voldoende is voor het behouden van de aanspraak op de technische toelage. Het verlaten van het functiegebied moet gepaard gaan met een dwingend organisatiebelang en hiervan is ten aanzien van eiser niet voldoende gebleken.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.J. Roks, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

1. Uit vaste jurisprudentie [2] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat als met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb is beslist op een verzoek om herziening van een besluit dat in rechte vaststaat, de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden moet toetsen of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Daarvan kan sprake zijn als het besluit waarvan herziening wordt gevraagd onmiskenbaar onjuist is.
Bij de beoordeling door de bestuursrechter of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit onredelijk of onjuist is. Dat neemt niet weg dat het bij de beoordeling van de vraag of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is kan worden betrokken als een oorspronkelijk besluit onmiskenbaar onjuist is.
2. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerdere gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. [3]

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1106 (ook opgenomen in de Bijlage, punt 1).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1106.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2163.