ECLI:NL:RBDHA:2022:13382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
C/09/620658 / HA ZA 21-992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening in het kader van een koopovereenkomst en verbouwingswerkzaamheden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, vorderden de eisers, bestaande uit drie vennootschappen, een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van € 50.000, vermeerderd met rente en kosten. De eisers stelden dat dit bedrag was uitgeleend aan de gedaagden in het kader van een koopovereenkomst voor een woning in Den Haag, waarbij de totale koopsom op papier € 1.050.000 bedroeg. De gedaagden betwistten de vordering en stelden dat de werkelijke koopsom € 1.000.000 was, en dat de extra kosten voor verbouwingswerkzaamheden al waren voldaan.

De rechtbank beoordeelde de zaak op basis van de schriftelijke overeenkomsten en de uitgewisselde communicatie tussen partijen, waaronder WhatsApp-berichten. De rechtbank concludeerde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun vordering. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden de gemaakte afspraken over de betaling van de lening en de verbouwingswerkzaamheden correct hadden nageleefd. De vordering van de eisers werd afgewezen, en zij werden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke schriftelijke overeenkomsten en de noodzaak om mondelinge afspraken goed te documenteren, vooral in vastgoedtransacties. De rechtbank wees erop dat de communicatie tussen partijen aanwijzingen bevatte voor een andere, mondelinge afspraak over de werkelijke koopsom en de betaling van de verbouwingswerkzaamheden.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/620658 / HA ZA 21-992
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van

1.[eiser1] B.V. te [plaats 1],2. BELAGGIO VASTGOED B.V. te Den Haag,3. NBBO B.V. Den Haag,

eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. J.J.Y. Kleingeld te Honselersdijk,
tegen

1.[gedaagde 1],2. [gedaagde 2],

beiden te [plaats 2],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. M. de Wijs te Leiden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 november 2021, met producties 1 t/m 6;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 11;
- het tussenvonnis van 8 juni 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 16 augustus 2022, waarbij door [gedaagden] een productie aan het procesdossier is toegevoegd;
- de akte van [eisers] van 14 september 2022, met producties 7 t/m 11;
- de antwoordakte van [gedaagden] van 28 september 2022.
1.2.
Van het verhandelde op de mondelinge behandeling zijn door de griffier aantekeningen gemaakt en toegevoegd aan het procesdossier. Wat betreft de ter zitting overgelegde productie van [gedaagden] heeft de rechtbank partijen toegelaten zich daarover nog nader bij akte uit te laten, zoals zij ook hebben gedaan.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 11 december 2018 hebben [eisers] als verkoper en [gedaagden] als koper een koopovereenkomst gesloten voor de verkoop van een woning in Den Haag. [gedaagde 1] heeft de koopovereenkomst opgesteld. [naam 1] (hierna: [naam 1]), bestuurder van [eiser1] B.V., ondernemer op het gebied van vastgoedtransacties en tevens aannemer, heeft de koopovereenkomst namens [eisers] ondertekend. In de koopovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
artikel 1 Verkoop en koop
Verkoper verkoopt aan koper (….) het appartementsrecht op het uitsluitend gebruik van de woning op de begane grond en eerste verdieping, kelder, tuin en verder toebehoren aan de[adres](…)te ’[plaats 3](…)
tegen een koopsom van 1.025.000 euro (…) vermeerderd met een bedrag van ten hoogste 25.000 euro uit hoofde van door partijen nader overeen te komen extra bouwwerkzaamheden (…)”
2.2.
Op 27 februari 2019 heeft [gedaagde 1] het volgende Whatsapp-bericht gestuurd aan de heer [naam 2] (hierna: [naam 2]), contactpersoon van [eisers]:
“Hi [naam 2], dit heb ik vorige week aan [naam 1] gegeven. Dient slechts ter completering v jouw beeld (…).”
In de bijlage bij dit bericht staat het volgende:
2.3.
Op 6 maart 2019 hebben [gedaagde 1] en [naam 2] de volgende berichten gewisseld over de bestemming van de koopsom:
“[[naam 2]] Kn je het mailen naar me? (…)
[[gedaagde 1]]: Jazeker, maar vóór ik het concept maak/afrond, wilde ik even overleggen.
Gaat on het volgende:
1) 50 mille v d koopsom van 1050 wordt door notaris aan mij overgemaakt als ‘depot’;
2)
daarvan geef ik 31 mille cash aan [naam 1][[naam 1], toevoeging
rechtbank]
.
Dat was het toch?
1)
wordt in de overeenkomst vastgelegd.
2) is een man een man, een woord een woord.
[[naam 2]]: 1) ja en 2) ja”
2.4.
Op 8 maart 2019 heeft [gedaagde 1] namens [gedaagden], een (wederom door [gedaagde 1] opgestelde) “Overeenkomst van geldlening” ondertekend. Namens [eisers] zou wederom [naam 1] ondertekenen. In dit document, waarin [eisers] is gedefinieerd als schuldeiser en [gedaagden] als schuldenaar, staat – voor zover hier relevant – het volgende:
Nemen het volgende in aanmerking:
(…)

Dat partijen nader zijn overeengekomen dat op het moment van passeren van de akte van levering, van de totale koopsom van EURO 1.050.000,00 het bedrag van EURO 1.000.000,00 door de notaris zal worden overgemaakt naar schuldeiser c.q. verkoper en voorts dat het resterende bedrag van EURO 50.000,00 zal worden overgemaakt naar schuldenaar c.q. koper uit hoofde van een onder hiernavolgende voorwaarden door schuldeiser voorwaarden door schuldeiser aan schuldenaar te verstrekken lening;

dat schuldeiser het genoemde bedrag van EURO 50.000,00 – hierna te noemen “het geleende bedrag” – wenst uit te lenen van schuldeiser met als uitsluitende doel het zeker stellen dat schuldeiser de resterende overeengekomen bouwwerkzaamheden na levering van het verkochte en gekochte appartementsrecht naar tevredenheid van schuldenaar zal voltooien;

dat partijen in deze overeenkomst voorts de door hen gemaakte afspraken omtrent de geldlening als volgt wensen vast te leggen:
(…)
2. Aflossing van het geleende bedrag zal in goed overleg tussen schuldeiser en schuldenaar plaatsvinden op een nader door partijen in goed onderling overleg te bepalen wijze, rekening houdend met en aan de hand van door schuldeiser aan schuldenaar uit te brengen verslaggeving van de voortgang van de afronding van de bouwwerkzaamheden;
(…)
Bijzondere bepalingen
Het nog niet afgeloste deel van het geleende bedrag zal zonder voorafgaande aanmaning, waarschuwing of ingebrekestelling onmiddellijk en geheel opeisbaar zijn indien en zodra schuldenaar enige uit deze overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting jegens schuldeiser niet of niet volledig of niet stipt nakomt en die verplichting ook niet binnen 14 dagen na daartoe schriftelijk te zijn aangemaand is nagekomen.
(…)”
2.5.
Bij e-mail van 8 maart 2019 heeft [gedaagde 1] aan de notaris de slechts nog door hem ondertekende “Overeenkomst van geldlening” opgestuurd, met de mededeling dat [naam 1] het document nog niet had kunnen ondertekenen in verband met drukte.
2.6.
Later diezelfde dag stuurde de notaris een voorlopige nota van afrekening aan partijen. Hierin was een koopsom van € 1.025.000 opgenomen.
2.7.
Hierop zijn in een Whatsapp-groepsgesprek tussen onder meer [naam 2] en [gedaagde 1] (eveneens op 8 maart 2019) de volgende berichten gedeeld:
“[[naam 2]]: Hi [naam 1][[gedaagde 1], toevoeging rechtbank]
, ik heb de leningsovereenkomst gelezen. De lening wordt verstrekt door de 3 verkopers.
De koopsom op papier is €1050,000 toch? Krijg nu van de notaris €1025,000 door
[[gedaagde 1]]: Klopt, notaris vergist zich”
2.8.
Op 9 maart 2019 heeft [gedaagde 1] aan de notaris een e-mail gestuurd met daarin de opmerking dat de juiste koopsom € 1.050.000 was en dat het in de voorlopige nota van afrekening opgenomen bedrag € 1.025.000 incorrect was.
2.9.
Op 11 maart 2019 heeft de notaris een nieuwe nota van afrekening toegestuurd aan partijen, waarin nog steeds een koopsom van € 1.025.000 was vermeld, maar waarin nu ook extra bouwwerkzaamheden voor een bedrag van € 25.000 waren vermeld.
2.10.
Op 23 maart 2019 vond de levering plaats. [gedaagden] (althans zijn hypotheekverstrekker) had voor die gelegenheid een bedrag van € 1.050.000 overgemaakt naar de notaris. [eisers] heeft bij de levering een bedrag van € 1.000.000 van de notaris ontvangen en [gedaagden] een bedrag van € 50.000.
2.11.
Op briefpapier van de notaris is een handgeschreven kwitantie opgesteld, gedateerd op 23 maart 2019 en ondertekend door [naam 1]:
“Ontvangen van de (…)[niet goed leesbaar, rechtbank]
[gedaagde 1]
15.000 E
Zegge vijftienduizend euro (…)
23-03-19”
2.12.
Op 14 april 2019 herinnerde [gedaagde 1] [naam 1] eraan hoeveel er contant was betaald bij de notaris:
“[[naam 1]]: [naam 3] komt verder afwerken
Hoeveel k cash was er aan mij betaald bij notaris ?
[[gedaagde 1]]: Dank je wel [naam 1]. Zo naderen we stap voor stap het eindpunt.!!
[Hoeveel k cash was er aan mij betaald bij notaris ?]15 [naam 1]. Nog 16 tegoed.
[[naam 1]]: Oké Thanks
Wanneer is hier zicht op (…)”
2.13.
De volgende dag, 15 april 2019, hebben [naam 1] en [gedaagde 1] de volgende Whatsapp-berichten gestuurd:
“[[gedaagde 1]]: Hallo [naam 1], ben je i d V Nijenrode vanmiddag? Kom ik alvast wat sprokkelhout brengen?
[[naam 1]]: Ik ben er tot 1530
[[gedaagde 1]]: Okido
[[naam 1]]: Ontvangen 10k cash15-04-2019”
2.14.
Op 1 mei 2019 hebben [naam 1] en [gedaagde 1] de volgende Whatsapp-berichten verstuurd:
“[[naam 1]]: Goedendag [naam 1] ik kan over ong 30 min bij je oude huis zijn schikt dat?
[[gedaagde 1]]: Prima [naam 1].
[[naam 1]]: 5 k ontvangen”
2.15.
Op 17 mei 2019 heeft [gedaagde 1] aan [naam 1] het volgende Whatsapp-bericht met de in 2.2 weergegeven bijlage gestuurd:
“[[gedaagde 1]]: Goedemorgen [naam 1], Dit is het laatste stuk waar alle gesteggel over geweest is in de eindfase.
Op basis daarvan zijnwe 1030 overeengekomen.
Daarna is er 1000 bijgekomen v d afwerking van het balkon, weet je nog?
Je hebt nog 1000 tegoed.
Groet, [naam 1]”
2.16.
Op 31 mei 2019 hebben [naam 1] en [gedaagde 1] de volgende Whatsapp-berichten naar elkaar gestuurd:
“[[naam 1]]: Ik ben er over 20 min oké?
[[gedaagde 1]]: Moet nog wel het geld halen.
Lukt wel om over 20 min terug te zijn. Tot zo.
Ben weer terug
[[naam 1]]: Roj om de hoek provinciehuis
Sta voor ee deur
De
Of was het bij je oude huis”
2.17.
Uit de bankafschriften van [gedaagde 1] blijkt dat op 31 mei 2019 om 14:34 uur € 1.000 contant is gepind.
2.18.
[gedaagden] heeft aan verschillende derden bouwwerkzaamheden uitbesteed.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, samengevat, bij een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling aan haar van € 50.000, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[eisers] vordert nakoming van de “Overeenkomst van geldlening” op grond waarvan zij een bedrag van € 50.000 stelt te hebben uitgeleend aan [gedaagden] [eisers] stelt dat de koopsom voor de woning € 1.050.000 bedroeg, dat zij € 1.000.000 via de notaris heeft ontvangen, en dat zij dus een bedrag van € 50.000 aan [gedaagden] heeft geleend. De geldlening had ten doel het verstrekken van zekerheid voor nog door haar uit te voeren bouwwerkzaamheden aan de woning. [eisers] heeft de werkzaamheden naar tevredenheid van [gedaagden] afgemaakt, zodat is voldaan aan de in de schriftelijke overeenkomst genoemde voorwaarde voor terugbetaling en zij dus recht heeft op terugbetaling van de lening van € 50.000, aldus [eisers] Daarnaast stelt [eisers] dat [naam 1] voor € 31.000 aan extra werkzaamheden heeft uitgevoerd voor [gedaagden] Dat bedrag heeft [gedaagden] contant betaald aan [naam 1]. [naam 1] stelt dat bedrag niet namens [eisers] in ontvangst te hebben genomen, maar namens zijn aannemersbedrijf ‘[naam 1] Bouw- en Aannemingsbedrijf B.V.’. Dus in het kader van de verkoop en verbouwing van de woning moest [gedaagden] in totaal € 1.081.000 betalen, aldus [eisers] Subsidiair heeft [eisers] zich op het standpunt gesteld dat [gedaagden] nog een (resterend) bedrag van € 19.000 (€ 50.000 -/- € 31.000) aan haar zijn verschuldigd.
3.3.
[gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vorderingen en voert daartoe het volgende aan. De koopsom voor de woning bedroeg € 1.000.000. Op papier is een koopsom van € 1.050.000 opgenomen, zodat [gedaagden] van de bank financiering kon verkrijgen voor dit bedrag. Verder zou [eisers] nog werkzaamheden aan de woning verrichten. Op het moment van ondertekenen van de koopovereenkomst en de “Overeenkomst van geldlening” moest nog met [eisers] worden afgesproken welke werkzaamheden dat waren. De nog uit te voeren werkzaamheden en het daarvoor te betalen bedrag van € 31.000 zijn vervolgens in overleg met [naam 2] afgesproken. [eisers] moest dus nog voor € 31.000 werkzaamheden verrichten. Die werkzaamheden zijn uitgevoerd en daarvoor is betaald. Het bedrag van € 50.000 dat [gedaagden] (althans zijn hypotheekverstrekker) eerst aan de notaris heeft betaald en vervolgens teruggestort heeft gekregen, betreft dan ook voor een bedrag van € 31.000 een (bouw)depot. Op de resterende som van € 19.000 kan [eisers] hoe dan ook geen aanspraak maken; enige grondslag hiervoor ontbreekt. Dat bedrag maakte immers geen onderdeel uit van de koopsom en er stonden ook geen verbouwingswerkzaamheden van [eisers] tegenover. Dus in het kader van de verkoop en verbouwing van de woning moest [gedaagden] in totaal € 1.031.000 betalen, en dat is ook gebeurd, aldus nog steeds [gedaagden]
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [eisers] een bedrag van € 50.000 aan [gedaagden] heeft uitgeleend. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Allereerst constateert de rechtbank op basis van zowel de koopovereenkomst als de “Overeenkomst van geldlening” dat partijen ervan uitgingen dat voor de koopsom voor de woning en de kosten voor verbouwingswerkzaamheden tezamen een totaalbedrag van € 1.050.000 nodig zou zijn. Op basis van deze twee documenten was het duidelijk voor de aankoopfinancier wat de financieringsbehoefte was van [gedaagden] Op basis van de “Overeenkomst van geldlening” was het voor de notaris duidelijk dat van de door de aankoopfinancier gestorte € 1.050.000 er € 50.000 moest worden overgemaakt naar [gedaagden] en € 1.000.000 aan [eisers]
4.3.
Dat de koopprijs voor de woning € 1.050.000 bedroeg, zoals [eisers] stelt, volgt echter niet uit de koopovereenkomst. Daarin wordt immers een koopprijs van € 1.025.000 plus maximaal € 25.000 genoemd. Dat in de “Overeenkomst van geldlening” evenwel een kooprijs van € 1.050.000 wordt genoemd, kan [eisers] echter niet baten, nu voor wat betreft de koopsom de koopovereenkomst in beginsel leidend is en niet enige andere overeenkomst waarin wordt verwezen naar die koopsom.
4.4.
In de door (of namens) [gedaagden] en [eisers] uitgewisselde Whatsapp-berichten, waarnaar [gedaagden] heeft verwezen ter onderbouwing van zijn verweer, liggen echter aanwijzingen voor een andere, van de schriftelijke overeenkomsten afwijkende, mondelinge afspraak ten aanzien van de koopprijs en (de vergoeding voor) de na het sluiten van de koopovereenkomst overeengekomen verbouwingwerkzaamheden. Uit het bericht van 6 maart 2019 van [gedaagde 1] aan [naam 2] (zie 2.3 hierboven) volgt dat partijen op papier de ene ‘versie’ van de afspraken vastleggen – uiteraard wordt bedoeld de koopovereenkomst en de “Overeenkomst van geldlening” – maar dat de werkelijke afspraak was dat van het door de notaris aan [gedaagden] ‘in depot’ te storten bedrag van € 50.000 er € 31.000 contant aan [eisers] zal worden betaald. Een volgend aanknopingspunt voor de stelling van [gedaagden] dat partijen onderscheid maakten tussen een ‘papieren overeenkomst’ en de afspraken die zij daadwerkelijk voor ogen hadden, is het bericht van 8 maart 2019 van [naam 2] aan [gedaagde 1] (zie 2.7):
“De koopsomop papier[onderstreping rechtbank]
is €1050,000 toch? Krijg nu van de notaris €1025,000 door”
4.5.
In het Whatsapp-bericht van [gedaagde 1] aan [naam 1] van 17 mei 2019 (zie 2.15) wordt verwezen naar de afspraak dat voor een bedrag van € 30.000 (welk bedrag hierna klaarblijkelijk is verhoogd met € 1.000) wordt verbouwd aan de woning. De hoogte van het bedrag van € 30.000/€ 31.000 valt voorts goed te rijmen met het overzicht dat [gedaagde 1] en [naam 2] hebben uitgewisseld op 27 februari 2019 (zie 2.2).
4.6.
Tot slot heeft [gedaagden] gemotiveerd gesteld dat de verbouwingswerkzaamheden in totaal circa € 50.000 hebben gekost. Ter zitting heeft [gedaagden] verklaard dat gaandeweg bleek dat [eisers] niet beschikbaar was voor
allebenodigde bouwwerkzaamheden, waardoor de inschakeling van derden noodzakelijk werd. De facturen waaruit de inschakeling van die derden volgens [gedaagden] blijkt, belopen ruim € 19.000. Hoewel dit bedrag niet exact aansluit op het oorspronkelijke budget van € 50.000, mag dat geen verbazing wekken omdat budgetoverschrijdingen bij verbouwingen nu eenmaal vaker voorkomen.
4.7.
Het vorenstaande duidt erop dat partijen onmiskenbaar met elkaar hebben afgesproken dat zij conform de
op papiervastgelegde overeenkomsten zouden communiceren naar de bank en de notaris vanwege de in 4.2 beschreven financieringsbehoefte van [gedaagden], maar dat zij daadwerkelijk over de besteding van het door de bank gefinancierde bedrag € 1.050.000 waren overeengekomen dat € 1.000.000 als koopsom zou worden betaald aan [eisers], dat [eisers] daarnaast voor € 31.000 aan verbouwingswerkzaamheden zouden verrichten en dat [gedaagden] het daarvoor bestemde geldbedrag pas zou uitbetalen naar gelang de afronding van die werkzaamheden.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] te weinig tegenover dit verweer heeft gesteld om de rechtbank tot een andere conclusie te nopen. Ten eerste is niet bestreden dat de weergave van de Whatsapp-correspondentie tussen partijen juist is. Een verklaring van [eisers] hoe de inhoud van die berichten valt te rijmen met haar eigen betoog is ook niet gegeven. Voorts heeft [eisers] niet (onderbouwd) gesteld dat er aan de woning van [gedaagden] voor een waarde van (circa) € 50.000 is verbouwd dan wel dat partijen na ondertekening van de koopovereenkomst zijn overeengekomen dat [eisers] voor dit bedrag verbouwingswerkzaamheden aan de woning zou uitvoeren, terwijl dat volgens haar stelling de achtergrond was voor de “geldlening”.
4.9.
Tot slot weegt de rechtbank mee dat [gedaagden] deugdelijk heeft onderbouwd dat de gemaakte afspraak – dat € 31.000 contant aan [eisers] zou worden betaald – ook in een aantal tranches is nagekomen. Dat licht zij hieronder toe.
4.10.
Ten eerste is verwezen naar de handgeschreven kwitantie (zie 2.11), waaruit volgt dat [gedaagden] direct bij levering van de woning een bedrag van € 15.000 contant heeft betaald aan [naam 1]. Dat volgt ook uit een later fragment uit de Whatsapp-gesprekken tussen [gedaagde 1] en [naam 1] (2.12). Overigens kan ook uit dit bericht worden afgeleid dat de aanneemsom inderdaad € 31.000 bedroeg (
“15 [naam 1]. Nog 16 tegoed.”).
4.11.
Aannemelijk is voorts dat op 15 april 2019 een bedrag van € 10.000 contant is betaald aan [naam 1], gelet op de Whatsapp-berichten weergegeven in 2.13.
4.12.
Dat hierna op 1 mei 2019 door [gedaagde 1] een bedrag van € 5.000 (kennelijk contant) is betaald aan [naam 1], kan worden afgeleid uit de Whatsapp-berichten in punt 2.14.
4.13.
Ten slotte is aannemelijk dat ook het laatste bedrag van € 1.000 is betaald. [gedaagden] heeft dat onderbouwd door te stellen dat hij een afspraak heeft gemaakt op 31 mei 2019 om 14:46 uur en de aankondiging dat dat hij nog geld moest halen (zie Whatsapp-bericht van 31 mei 2019 met [naam 1]) en dat van de bankrekening van [gedaagde 1] een bedrag van € 1.000 is gepind om 14:34 uur (zie 2.16).
4.14.
[eisers] heeft niet betwist dat bovengenoemde contante betalingen zijn ontvangen door [naam 1]. Wel heeft [naam 1] ter zitting verteld dat de contante betalingen niet zagen op de bouwwerkzaamheden als bedoeld in de schriftelijke overeenkomsten, maar op extra werkzaamheden die waren overeengekomen met zijn – niet in deze procedure betrokken – bedrijf ‘[naam 1] Bouw- en Aannemingsbedrijf B.V.’. [eisers] heeft voor het bestaan van deze extra overeenkomst – die door [gedaagden] gemotiveerd wordt betwist – echter geen enkele onderbouwing gegeven. Dat scenario is bovendien onaannemelijk, nu [naam 2] namens [eisers] met [gedaagden] de afspraken omtrent de werkzaamheden voor € 31.000 heeft gesloten [1] , terwijl het voor de hand had gelegen dat [naam 1] dan zelf die overeenkomst zou zijn aangegaan. Ook hierin volgt de rechtbank [eisers] dus niet.
4.15.
De conclusie van de rechtbank is daarom dat [eisers] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld om tot bewijslevering te kunnen worden toegelaten en dat zij meegaat in het verweer van [gedaagden] dat partijen, kort gezegd, naast de ondertekende schriftelijke overeenkomsten daadwerkelijk mondeling andere afspraken hebben gemaakt en dat die afspraken door [gedaagden] zijn nagekomen. De vordering van [eisers] ligt daarom voor afwijzing gereed.
Proceskosten
4.16.
Als de in het ongelijk gestelde partijen, zullen [eisers] hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op € 4.294, waarvan € 952 aan griffierecht en € 3.342 aan (forfaitair begrote) kosten advocaat (3 punten x liquidatietarief IV à € 1.114). De rechtbank zal beslissen dat de hierover gevorderde wettelijke rente ingaat op de veertiende dag na de datum van dit vonnis.
4.17.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De rechtbank zal, zoals kennelijk gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
4.18.
De door [gedaagden] gevorderde veroordeling van [eisers] in de daadwerkelijke proceskosten, wijst de rechtbank af. Volgens vaste rechtspraak (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828) is dat alleen dan aan de orde bij een evident ongegronde vordering die, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege had moeten blijven. De rechtbank is van oordeel dat die situatie zich hier niet voordoet.
4.19.
Aan de wens van [gedaagden] tot veroordeling van [eisers] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten gaat de rechtbank eveneens voorbij. Welke kosten moeten worden vergoed en waarom, is niet toegelicht. Bovendien ontbreekt het aan een reconventionele vordering.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 4.294 en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening;
5.3.
bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.

Voetnoten

1.Ter zitting heeft [naam 1] (onweersproken) verklaard dat [naam 2] optrad als contactpersoon van [eisers] richting [gedaagden].