ECLI:NL:RBDHA:2022:13199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
21/1094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering Tozo-voorschotten en de behandeling van alimentatie-inkomsten in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een alleenstaande vader met drie minderjarige kinderen, en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De eiser had aanvragen ingediend voor inkomensondersteuning op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) vanwege financiële problemen als gevolg van de coronamaatregelen. De aanvragen werden afgewezen en de verstrekte voorschotten van in totaal € 3.405,66 werden teruggevorderd. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het bestreden besluit van het college, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond was verklaard.

De rechtbank overwoog dat de alimentatie-inkomsten van de eiser, zowel partner- als kinderalimentatie, als middelen in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van het recht op Tozo. De eiser ontving maandelijks € 401,80 aan partneralimentatie en € 830,- aan kinderalimentatie, wat zijn totale inkomen boven de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders bracht. De rechtbank oordeelde dat de alimentatie-inkomsten niet buiten beschouwing konden worden gelaten en dat de terugvordering van de voorschotten terecht was. De eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij recht had op Tozo, omdat zijn inkomsten hoger waren dan de geldende bijstandsnorm.

De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen toezeggingen of uitlatingen van de overheid waren die de eiser konden doen geloven dat de alimentatie niet als inkomen zou worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering van de voorschotten rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Bathoorn),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: N.B.M. Fels).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 28 maart 2020 (aanvraag 1) voor inkomensondersteuning op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) 1 afgewezen en de aan eiser verstrekte voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 9 oktober 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 23 juni 2020 (aanvraag 2) voor inkomensondersteuning op grond van Tozo 2 afgewezen en de aan eiser verstrekte voorschotten teruggevorderd.
In het besluit van 27 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. In totaal wordt € 3.405,66 van eiser teruggevorderd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser is een alleenstaande met drie inwonende minderjarige kinderen. Eiser heeft sinds eind 2019 aanspraak op partneralimentatie ter hoogte van € 401,80 per maand en op kinderalimentatie ter hoogte van € 830,- per maand.
1.2
Eiser is werkzaam als zelfstandig fotograaf. Omdat hij vanwege Covid-19 geen opdrachten meer kreeg, heeft hij zowel op 28 maart 2020 als op 23 juni 2020 een aanvraag ingediend voor Tozo.
1.3
Op de door verweerder aan de rechtbank overgelegde print van aanvraag 1 staat onder meer het volgende. “Aanvraag Participatiewet/Bbz 2004 verkort formulier (noodprocedure)”. Op de vraag: “Heeft u thuiswonende kinderen?” is aangestipt het antwoord “ja”. Op de vraag: “Ontvangt u alimentatie voor dit/deze kind(eren)?” is aangestipt “ja” en is bij “Bedrag €” ingevuld: “830,26”.
1.4
Bij besluit van 12 mei 2020 heeft verweerder aan eiser een voorschot toegekend van maximaal € 3.156,96 voor een periode van drie maanden, zijnde € 1.052,32 per maand. Daarbij is vermeld dat het college bij het vaststellen van de hoogte van het voorschot nog geen rekening heeft kunnen houden met eventuele inkomsten. Het college heeft verder meegedeeld dat eiser er rekening mee moet houden dat hij het voorschot terugbetaalt als hij onder meer geen recht heeft op een uitkering.
1.5
Volgens een brief van een concerndirecteur van verweerder van 7 juni 2020 is rond 16 mei 2020 aan eiser gevraagd om aanvullende informatie. Op 28 mei 2020 heeft eiser “Aanvullende informatie TOZO aanvraag” ingediend. Op de vraag over “Privésituatie, Welke inkomsten verwacht u te ontvangen in de maanden dat u ondersteuning aanvraagt?.. Ik heb de volgende andere inkomsten naast mijn bedrijf, netto bedragen per maand… Alimentatie”, heeft eiser geantwoord: € “401,80”.
1.6
Op 23 juni 2020 heeft eiser op een formulier “Aanvraag regelingen ondersteuning inkomen” op de vraag over “Privésituatie, Welke inkomsten verwacht u te ontvangen in de maanden dat u ondersteuning aanvraagt?.. Ik heb de volgende andere inkomsten naast mijn bedrijf, netto bedragen per maand… Alimentatie”, heeft eiser geantwoord: € “ 401,80”.
1.7
Bij besluiten van 22 juli 2020 en van 6 augustus 2020 heeft verweerder aan eiser een voorschot van telkens € 650,52 in de vorm van een lening toegekend in afwachting van de afhandeling van eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Tozo. Het college heeft daarbij meegedeeld dat eiser er rekening mee moet houden dat hij het voorschot terugbetaalt als hij onder meer geen recht heeft op een uitkering.
1.8
In totaal heeft eiser een bedrag van € 3.405,66 aan voorschotten ontvangen. De eerste twee voorschotten naar de hoogte van de alleenstaande oudernorm en de twee laatste voorschotten ter hoogte van dit normbedrag met aftrek van de partneralimentatie.
2.1
Verweerder heeft aan zijn afwijzende beslissingen, gehandhaafd bij het bestreden besluit, ten grondslag gelegd dat geen recht bestaat op een uitkering op grond van Tozo 1 en Tozo 2 omdat de inkomsten van eiser, bestaande uit partner- en kinderalimentatie, over de maanden waarover Tozo is gevraagd hoger zijn dan de voor hem geldende bijstandsnorm.
2.2
Bij brief van 23 november 2020 heeft verweerder op verzoek van eiser een terugbetalingsregeling afgesproken waarbij eiser per maand € 300,- terugbetaalt.
3. Eiser is op de hierna te bespreken gronden in beroep gekomen.
De rechtbank overweegt als volg.
4.1
Aanvraag 1 ziet op de periode van maart tot en met mei 2020. Aanvraag 2 op de periode van juni tot en met augustus 2020.
4.2
De Tozo is een noodvoorziening die in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers te helpen die door de maatregelen van de overheid in verband met het coronavirus in de financiële problemen zijn gekomen. Indien een zelfstandig ondernemer als gevolg van de coronacrisis in zijn inkomen is geraakt en niet meer zelf in zijn bestaan kan voorzien, dan biedt de Tozo onder voorwaarden een inkomensvoorziening. De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Participatiewet (Pw) waarin, kort samengevat, staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels worden gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van deze wet aan zelfstandigen. Op grond van artikel 78f van de Pw kan voor de daarin bepaalde, specifieke bepalingen uit de Pw bij AMvB worden afgeweken. Voor zover in de Tozo niet expliciet van die bepalingen is afgeweken, gelden de Pw-bepalingen.
4.2.1
Uit artikel 5, aanhef en onder c, van de Tozo, zoals dit luidde ten tijde van belang, volgt dat een zelfstandige alleen voor algemene bijstand op grond van de Tozo in aanmerking komt als hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm.
4.2.2
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) [1] worden bedragen die zijn gestort dan wel zijn bijgeschreven op een bankrekening van de betrokkene in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor het levensonderhoud en daarnaast zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser maandelijks recht heeft op zowel kinder- als partneralimentatie. Tezamen een bedrag van € 1.231,80. Voor de toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Pw gelden de alimentatiebedragen als in aanmerking te nemen middelen. Als de alimentatie-inkomsten als middelen in aanmerking worden genomen, zijn de middelen van eiser hoger dan de voor hem geldende bijstandsnorm van een alleenstaande ouder en bestaat geen recht op Tozo.
Vertrouwensbeginsel
4.4
Eiser heeft aangevoerd dat hij er van uit mocht gaan dat de kinderalimentatie niet als inkomsten in aanmerking zou worden genomen. Gemeenten hebben hierover niet helder gecommuniceerd. Op het aanvraagformulier werd enkel naar partneralimentatie gevraagd. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Hiertoe wordt het volgende overwogen,
4.4.1
Volgens vaste jurisprudentie van de CRVB [2] is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
4.4.2
Dat eiser, zoals gesteld ter zitting, een ander formulier heeft ingediend dan de print die verweerder aan de rechtbank heeft overgelegd, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank gaat uit van de overgelegde print van aanvraag 1 als aanvraag 1. Op dit aanvraagformulier is expliciet gevraagd naar kinderalimentatie en heeft eiser het door hem te ontvangen bedrag aan kinderalimentatie opgegeven. Van een toezegging, uitlating of gedraging van verweerder aan eiser dat kinderalimentatie niet als middel in aanmerking wordt genomen, is niet gebleken.
4.5
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder Tozo had moeten toekennen omdat hij wel recht had op alimentatie, maar dat zijn ex-partner deze niet direct maar pas vier maanden later, na inschakeling van het Landelijk Bureau Inning onderhoudsbijdragen, aan hem betaalde. Alleen al omdat eiser deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt, treft deze grond geen doel.
Terugvordering
4.6
Artikel 58, tweede lid, onder d, van de Pw bepaalt voor zover hier van belang dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand kan terugvorderden, voor zover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
4.7
In artikel 58, achtste lid, van de Pw is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.8
Dat eiser naar eigen zeggen de voorschotten heeft gebruikt en geld heeft geleend om de terugvordering te voldoen, zijn geen dringende redenen. De verstrekte bedragen zijn toegekend als voorschotten met de expliciete mededeling dat deze moeten worden terugbetaald als geen recht op Tozo bestaat. De laatste twee voorschotten zijn daarenboven expliciet als lening verstrekt. Eiser wist dus dat hij de voorschotten moest terugbetalen als hij geen recht heeft op Tozo. Op het moment van terugvordering beschikte eiser ook naar eigen zeggen over inkomsten uit alimentatie en hij heeft met verweerder een terugbetalingsregeling afgesproken. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft. Dat eiser de inlichtingenplicht niet heeft geschonden maakt deze conclusie niet anders.
5. Uit 4.3 tot en met 4.8 volgt dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de CRVB van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 4 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559