ECLI:NL:RBDHA:2022:13141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair ambtenaar wegens wangedrag en de onschuldpresumptie in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over het ontslag van eiser, een luitenant-kolonel bij het Commando Luchtstrijdkrachten, wegens wangedrag. Het ontslag was gebaseerd op een Koninklijk Besluit van 19 juni 2018, waarbij eiser met ingang van 15 juni 2018 ontslag werd verleend wegens wangedrag, specifiek het zich schuldig maken aan gewoontewitwassen en het kweken van hennep. Eiser was eerder veroordeeld voor gewoontewitwassen, maar werd in hoger beroep vrijgesproken van deze beschuldiging. In het bestreden besluit van 9 mei 2022 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser ongegrond, wat leidde tot het beroep van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het wangedrag waarvoor eiser is ontslagen, namelijk het zich inlaten met drugs, niet gelijk is aan de feiten waarvoor hij in de strafzaak is vrijgesproken. De rechtbank oordeelt dat de onschuldpresumptie, zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM, in deze zaak is geschonden. De rechtbank benadrukt dat publieke autoriteiten na een strafrechtelijke vrijspraak geen twijfels mogen uiten over de onschuld van de betrokkene in een bestuursrechtelijke procedure. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat eiser zich heeft ingelaten met drugs, en dat verweerder niet vrij was om na de vrijspraak een ander strafrechtelijk verwijt aan het ontslag ten grondslag te leggen.

De rechtbank oordeelt dat het ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van het wangedrag, maar dat de beslissing van verweerder om eiser te ontslaan op basis van de beschikbare gegevens niet gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, maar benadrukt dat de onschuldpresumptie in deze context niet is gerespecteerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.P.K. Ruperti),
en

de Kroon, vertegenwoordigd door de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. H.J.M.R. van den Ende-de Boer, mr. P.M. van der Weijden, luitenant-kolonel mr. A.A.S.J. Niekamp en mr. S. van der Vlist).

Procesverloop

Bij Koninklijk Besluit van 19 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser, luitenant-kolonel bij het Commando Luchtstrijdkrachten, met ingang van 15 juni 2018 ontslag verleend wegens wangedrag.
Bij besluit van 9 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2022 via een beeldverbinding. Daaraan namen deel eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is vanaf 1980 werkzaam als militair ambtenaar. Na een voordracht daartoe bij brief van 29 mei 2018, is aan eiser bij het primaire besluit met ingang van 15 juni 2018 ontslag verleend wegens wangedrag. Bij het primaire besluit werd eiser als wangedrag verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en dat hij hennep heeft gekweekt dan wel zich op ander wijze heeft ingelaten met de kweek van en/of handel in hennep. Eiser was bij vonnis van 27 maart 2018 van de rechtbank Overijssel veroordeeld voor gewoontewitwassen. Bij arrest van 23 september 2019 is eiser door het Hof Arnhem-Leeuwarden (het Hof) in hoger beroep vrijgesproken van gewoontewitwassen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het ontslag gehandhaafd. Verweerder verwijt eiser niet langer dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Aan eiser wordt als wangedrag verweten dat hij zich heeft ingelaten met drugs.
Wat vindt eiser?
2. Eiser betwist dat hij zich heeft ingelaten met drugs en hij beroept zich op de onschuldpresumptie. De vermeende strafbare feiten waarop het ontslag is gebaseerd, hebben geleid tot een vrijspraak in hoger beroep. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 6 EVRM en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 maart 2020. [1]
Het staat niet rechtens vast dat eiser zich heeft ingelaten met drugs. Op basis van de uitspraak van het Hof en de stukken, inclusief de verslagen van de verhoren bij de Koninklijke Mareschaussee, kan niet feitelijk vastgesteld worden, dan wel aannemelijk worden gemaakt dat eiser zich heeft ingelaten met drugs. Verweerder miskent dat het strafontslag ziet op hetzelfde feitencomplex als in de strafzaak. Dat het Openbaar Ministerie (OM) eiser uiteindelijk heeft vervolgd voor gewoontewitwassen in plaats van een verwijt uit de Opiumwet doet hier niet aan af. De vervolgingsbeslissing van het OM is gebaseerd op het opportuniteitsbeginsel, hetgeen in een strafzaak een exclusieve bevoegdheid van het OM als overheidsorgaan is. Verweerder is dus gebonden aan de keuze van het OM om eiser te vervolgen voor gewoontewitwassen. Het staat verweerder niet vrij om na een onherroepelijke vrijspraak door de strafrechter vervolgens een ander strafrechtelijk verwijt aan het strafontslag ten grondslag te leggen. Verweerder maakt ook misbruik van zijn bevoegdheid om ontslag verlenen door het opportuniteitsbeginsel van het OM niet te respecteren en in de procedure van het strafontslag in strijd met het “ne bis in idem” beginsel te handelen.
Eiser heeft verder de door verweerder vaststelde feiten waarop het disciplinaire ontslag is gebaseerd betwist, althans geeft daar een andere verklaring voor dan de door verweerder uit die feiten getrokken conclusie dat in eisers schuur in twee compartimenten een ontmantelde hennepplantage aanwezig is geweest.
2.1.
Eiser stelt dat hij in de observatieperiode van 21 juli 2011 tot en met 14 november 2012 slechts twee keer is waargenomen op het woonwagenkamp, waarbij hij iets overhandigde aan persoon x, die is veroordeeld voor handel in hennep. Hij heeft aan persoon x op 11 februari 2012 een aantal brocante voorwaarpen aangeboden, die hij niet wilde en terug gaf. Op 2 september 2012 heeft hij een tas met een vogelkooi daarin overhandigd die x van hem had gekocht. Dat er in de observatieperiode 112 personen een tas hebben ingeleverd is hem niet bekend. Met het feit dat persoon x is veroordeeld voor handel in hennep, heeft hij niets te maken.
Verweerder stelt ten onrechte dat het feit dat er geen elektriciteitsaansluiting in de schuur was, niet wegneemt dat deze er wel kan zijn geweest en dat dat zelfs zeer aannemelijk is, omdat er een stoppenkast en elektrische bedrading zijn aangetroffen.
Op de foto uit het dossier is duidelijk te zien dat het een mandje met een aantal verlengstekkerdozen en een oud model stoppenkast betreft. Eiser heeft de stoppenkast in mei 2012 laten vervangen door een nieuwe meterkast. De oude stoppenkast heeft eiser in de schuur gelegd.
Verweerder stelt ten onrechte dat de geur die in de schuur is waargenomen afkomstig was van hennep en niet van, zoals eiser stelt, muizen, ratten, een hondenhok, vocht, benzine, lijm en klimop. Het is onmogelijk dat de gespecialiseerde drugsrechercheurs een hennepgeur hebben waargenomen. Het kan niet anders zijn dan dat deze rechercheurs een geur in de schuur hebben verward met een hennepgeur.
Het is algemeen bekend dat de muskusklieren van de muis een hele penetrante lucht
verspreiden, die te vergelijken is met wietlucht. Zo kunnen vocht- en schimmelproblemen een muffe, plantachtige lucht veroorzaken, die lijkt op de geur van een wietplant. Ook sigarettenrook, een open haard, muurverf, geurkaarsen en/of wierrook, chemische stoffen, reinigingsmaterialen en andere bomen/struiken/planten kunnen lijken op een wietgeur.
Daarnaast is de drugshond nergens aangeslagen terwijl deze getraind is om een hennepgeur te detecteren op grote afstand. In het dossier is geen proces-verbaal te vinden dat de hond ergens zou zijn aangeslagen of afwijkend gedrag heeft vertoond.
Het (straf)dossier heeft eiser niet aan Defensie verstrekt omdat in dit dossier zeer veel persoonlijke gegevens staan. Eiser heeft wel altijd volledige medewerking verleend aan het onderzoek. Hij heeft zelf toestemming gegeven voor een doorzoeking van zijn woning.
Met betrekking tot de in de schuur bij de woning aangetroffen voorwerpen stelt eiser het volgende.
De kweekbakken waren gewone plantenbakken. Deze plantenbakken zijn
in ieder tuincentrum of bouwmarkt te koop.
De afzuiginstallatie was aanvankelijk bedoeld voor in de woning, maar eiser heeft er van afgezien deze te installeren. Dit wordt bevestigd door getuige, architect [A], die eiser heeft afgeraden de afzuiginstallatie te installeren. Het gaat niet om een koolstoffilter.
Eiser heeft nooit gesteld dat de aangetroffen dompelpomp was om water uit de schuur te pompen. Hij heeft gesteld dat de dompelpomp was bedoeld om water uit de kelder van de woning te pompen. Daarnaast gebruikte eiser deze pomp om de ‘gruppe’ (grup of strontgoot) in de schuur leeg te pompen als het grondwater hoger werd.
Ook is deze pomp gebruikt om het water uit de vijver te pompen wanneer deze ververst moet worden.
De aangetroffen lampen waren geen assimilatielampen, maar enkel peertjes. Voor
gebruik als assimilatielampen zijn voorschakelapparatuur en reflectoren nodig.
Deze zijn niet aangetroffen. Verder is een essentieel aspect om lampen, etc. te laten branden, een elektriciteitsaansluiting. Deze is er nooit geweest in de schuur, waardoor het onmogelijk is om daar lampen te laten branden.
De flexibele buizen waren over van een verbouwing in huis, sommige buizen hoorden
vroeger bij een vijverfiltersysteem en nog weer andere waren afkomstig van een
rommelmarkt en bedoeld voor de afzuiginstallatie. De grote zwarte plastic bak die volgens verweerder mogelijk ten behoeve van de watervoorziening voor een hennepplantage was, is gewoon een vijverfiltersysteem, dat in de tuin bij de vijver stond. De getuige [B] bevestigt dit in zijn getuigenverklaring. In de schuur stond tevens een vijverstofzuiger met bijbehorende slangen.
De aangetroffen ventilatoren waren voor verkoeling in huis tijdens warme dagen.
Er zatgeen groeimiddel voor planten in de jerrycans. Deze waren gevuld met andere vloeistoffen. Er is geen enkel onderzoek gedaan naar de inhoud van deze jerrycans. Deze jerrycans werden gebruikt voor benzine voor de grasmaaier. Daarnaast stonden er nog een paar jerrycans die nog steeds worden gebruikt om onkruidverdelger te mengen en om mengsmering in te maken en op te slaan voor de bosmaaier en kettingzaag.
De twee in de schuur opgeslagen heaters zijn gebruikt om het huis te drogen tijdens de verbouwing van de boerderij.
Er was geen sprake van twee geïsoleerde ruimtes. Er zijn veel foto’s van de schuur ten tijde van de huiszoeking overgelegd. Op de foto’s is duidelijk te zien dat geen enkele ruimte in de schuur is geïsoleerd en dat alle ruimtes in open verbinding met elkaar staan, dat er scheuren in de muren zitten, veel deuren in een slechte verrotte staat waren en raampjes kapot zijn.
De schuur was inderdaad vrijelijk toegankelijk opdat de honden altijd vanuit de tuin de schuur in konden wanneer wij niet thuis waren. Dit wordt bevestigd door getuigen. De in de schuur aangetroffen irrigatieslang was een gewone tuinslang ten behoeve van de grote tuin.
De gaten in het plafond waren niet voor ontluchtingsbuizen. In de schuur bevinden zich een voormalige koeienstal en een voormalig varkenshok. Dit zouden volgens verweerder de twee zogenaamde geïsoleerde ruimtes zijn. Van oorsprong waren deze twee delen ommuurd door een stenen muur van ongeveer een halve meter hoog. Deze heeft eiser iets opgehoogd en daar oude gebruikte platen overheen gelegd. Dit alles om een paar droge plekken in de schuur te maken zodat hij een aantal goederen redelijk droog kon opbergen in de schuur. In de oude gebruikte platen zaten een aantal gaten, die niet voor ontluchtingsbuizen zijn. Dat zou geen zin hebben omdat de lucht rechtstreeks de schuur ingeblazen zou worden.
De haken waren niet om assimilatielampen op te hangen, maar om spullen op te hangen. Assimilatielampen heeft eiser nooit gehad en zijn dus nooit aangetroffen.
2.2.
Van de aangetroffen telefoonnummers van grow- en coffeeshops zijn een aantal telefoonnummers dubbel vermeld in het proces-verbaal. Eiser heeft bij één growshop een PH-meter gekocht voor de vijver. Hij heeft deze growshop niet gebeld. Er staan vier telefoonnummers op van het bedrijf waar zijn vrouw destijds werkte. Er staat een telefoonnummer op van de persoon x en zijn levenspartner en een aantal voor eiser onbekende nummers, die eiser nooit heeft gebeld.
Het enkele feit dat door Enexis aangifte van diefstal van elektriciteit is gedaan wil niet zeggen dat eiser die diefstal ook heeft gepleegd. Eiser heeft dat ook niet gedaan. Enexis schrijft zelf dat zij geen verbruik in rekening brengt voor een vermoedelijke kwekerij, maar wel voor huishoudelijk verbruik naar aanleiding van manipulatie van de meter. De KMar heeft bij dactyloscopisch onderzoek naar het deksel geen sporen aangetroffen. Daarnaast heeft deze aangifte geen vervolg gekregen.
Met betrekking tot de stelling van verweerder dat door een fraude-inspecteur van Enexis is geconstateerd dat het deksel van de aansluitkast ongeoorloofd open is geweest en dat het zegel was verbroken, stelt eiser dat, nadat de fraude-inspecteur was vertrokken, hij stukjes van het deksel en zegels op de grond onder de meterkast vond. Het lijkt er dus sterk op dat de stukjes bakeliet bij verwijdering door Enexis van het deksel uit het deksel op de grond zijn gevallen. Dat zou betekenen dat de kast/deksel door een aanstoting is beschadigd.
2.3.
Het bedrag van € 97.168,38 is volgens eiser nooit aanwezig geweest. Het OM vond dat eiser een bedrag zou hebben witgewassen. Er is een eenvoudige kasopstelling gemaakt waarbij legale inkomsten zijn genegeerd. Eiser is van witwassen vrijgesproken.
2.4.
Verweerder stelt ten onrechte dat de getuigenverklaringen verweerders overtuiging dat eiser zich heeft ingelaten met drugs niet anders maken, omdat deze afkomstig zijn van goede vrienden. Deze getuigen zijn onder ede gehoord door de rechter-commissaris. Het Hof heeft deze getuigen wel serieus genomen maar verweerder niet. Als er een hennepkwekerij in de schuur zou hebben gezeten, hadden de getuigen zeker iets opgemerkt.
Wat vindt verweerder?
3. Verweerder vindt dat door het ontslag de onschuldpresumptie niet is geschonden. De gedraging waarvoor eiser is vrijgesproken wordt hem niet als wangedrag verweten. Dat eiser niet is vervolgd voor een verwijt uit de Opiumwet, betekent niet dat verweerder eiser niet als wangedrag mag verwijten dat hij zich heeft ingelaten met drugs. Eiser heeft voor alle bij hem aangetroffen voorwerpen die zijn te relateren aan een hennepplantage een verklaring gegeven die niet is gelinkt aan het hebben van een hennepplantage. Verweerder gaat echter uit van het proces-verbaal dat is opgemaakt door een beëdigd opsporingsambtenaar met expertise als drugsrechercheur, die vaststelt dat sprake is van een ontmantelde hennepkwekerij. Eiser geeft een verklaring voor de aanwezigheid van de aangetroffen voorwerpen apart, terwijl verweerder zich baseert op de combinatie van alle aangetroffen voorwerpen en andere omstandigheden, zoals de aanwezigheid van veel contant geld en de waargenomen geur.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Onschuldpresumptie
4.1.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van het EVRM wordt een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Deze onschuldpresumptie brengt volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [2] mee dat het publieke organen en autoriteiten niet is toegestaan om na een strafrechtelijke vrijspraak in een latere bestuursrechtelijke procedure alsnog twijfels te uiten over de onschuld van een betrokkene ten aanzien van het feit waarvan hij is vrijgesproken. Voor een geslaagd beroep op dit aspect van de onschuldpresumptie dient de betrokkene te stellen en te bewijzen dat een voldoende verband (‘link’) bestaat tussen de strafrechtelijke procedure en de latere bejegening door een bestuurlijke autoriteit of de latere gerechtelijke procedure. Het hiervoor bedoelde verband met artikel 6, tweede lid, van het EVRM is niet beperkt tot de situatie waarin de strafrechtelijke procedure is geëindigd in een vrijspraak, maar kan ook aan de orde zijn indien de strafrechtelijke procedure is geëindigd in een sepot. Indien een dergelijk verband is vastgesteld, is het volgende van belang. De rechterlijke en andere autoriteiten dienen door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel te doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak dan wel het sepot waarmee de strafrechtelijke procedure is geëindigd. Daarbij is tevens van belang dat de autoriteiten zich dienen te onthouden van strafrechtelijke karakterisering van de gedragingen van de betrokkene en hun eigen forum niet te buiten gaan [3] .
4.2.
De rechtbank stelt vast dat het wangedrag dat eiser wordt verweten in het ontslagbesluit afwijkt van hetgeen waarvan eiser in de strafzaak is vrijgesproken. In het ontslagbesluit wordt eiser niet verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, maar dat hij zich heeft ingelaten met drugs. In deze situatie is sprake van een onvoldoende verband (‘link’) tussen de strafrechtelijke procedure en de voorliggende procedure over het bestreden besluit, omdat in de stafrechtelijke procedure geen uitspraak is gedaan over de vraag of eiser zich heeft ingelaten met drugs. Het feit dat het OM er niet voor heeft gekozen eiser te vervolgen voor een strafbare gedraging op grond van de Opiumwet, betekent niet dat verweerder geen ontslag meer mag verlenen op de grond dat eiser zich heeft ingelaten met drugs. Dit zou anders kunnen zijn indien het OM strafvervolging van eiser wegens een drugsdelict zou hebben geseponeerd wegens onvoldoende bewijs, maar van een sepot is in dit geval geen sprake.
Is sprake van wangedrag?
5.1.
Voor de constatering van wangedrag dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
5.2.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij aan zijn bezwaar ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het bestreden besluit deze gronden overtuigend heeft weerlegd en op goede gronden tot de overtuiging is gekomen dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan. De rechtbank benadrukt nog het volgende.
Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit het gewoontewissen niet meer aan het ontslag ten grondslag gelegd. Verweerder mag het bij eiser vastgestelde vermogen en de contante geldstromen dan ook niet laten meewegen bij de verkregen overtuiging dat eiser zich heeft ingelaten met drugs, nu eiser hiervoor volgens het arrest van het Hof een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de overige door verweerder vastgestelde feiten voldoende zijn om de overtuiging te rechtvaardigen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het zich inlaten met drugs. Evenals verweerder hecht de rechtbank doorslaggevende betekenis aan het feit dat de bijzondere combinatie van de bij eiser in de schuur aangetroffen voorwerpen en omstandigheden, waaronder de waargenomen hennepgeur, volgens de gespecialiseerde opsporingsambtenaren, wijzen op een ontmantelde hennepplantage. Verder heeft verweerder de overtuiging dat eiser zich heeft ingelaten met drugs mede mogen doen steunen op de twee waargenomen overdrachten van een bigshopper aan persoon x, die is veroordeeld voor handel in hennep, en aan de bij eiser aangetroffen telefoonnummers van persoon x en coffeeshops.
Verweerder heeft terecht geoordeeld dat aan de twee getuigenverklaringen geen doorslaggevende betekenis wordt gehecht, omdat deze getuigen goede vrienden van eiser zijn en bovendien de verklaring van één van hen, dat hem niets is opgevallen in de schuur, open laat dat er buiten het zicht, bijvoorbeeld in de voormalige varkensstal en koeienstal, een hennepplantage aanwezig was.
Ook heeft verweerder terecht meegewogen dat de fraude-inspecteur van de energiemaatschappij heeft geconstateerd dat het deksel van de aansluitkast ongeoorloofd geopend is geweest en dat het zegel verbroken. Dat dit door aanstoting is gebeurd heeft eiser niet aannemelijk gemaakt.
5.4.
Op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens heeft de rechtbank, evenals verweerder, de overtuiging is verkregen dat eiser de hem verweten gedraging, het zich inlaten met drugs, heeft begaan.
Toerekenbaarheid
5.5.
Bij de vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter van belang of de ambtenaar de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Het ligt op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend.
5.6.
Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het hem verweten wangedrag hem niet toegerekend kan worden.
Evenredigheid
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is het ontslag niet onevenredig aan de aard en de ernst van het wangedrag. Verweerder voert ten aanzien van het zich inlaten met drugs een zero-tolerance beleid. Verweerder heeft terecht groot gewicht toegekend aan het belang van de defensieorganisatie dat hoge eisen moeten worden gesteld aan de geloofwaardigheid en integriteit van de militair en het vertrouwen dat verweerder in de militair moet kunnen stellen. Dit belang mocht verweerder zwaarder laten wegen dan het belang van eiser om na een dienstverband van 38 jaar zijn aanstelling en de inkomsten daaruit te continueren.
5.8.
Het beroep is ongegrond
5.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.bijvoorbeeld het arrest van 12 juli 2013 in de zaak Allen tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2013:0712JUD002542409, punten 92 tot en met 104
3.Uitspraak van de CRvB van 6 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1777.