ECLI:NL:RBDHA:2022:13139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
C/09/613188 / HA ZA 21-522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een gekochte woning met betrekking tot elektrische installatie en asbest in de tuin

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.F. Schovers, een vordering ingesteld tegen gedaagde 1, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.A.P. van den Berg, met betrekking tot non-conformiteit van een gekochte woning. De zaak betreft een geschil over herstelkosten die voortvloeien uit een verouderde elektrische installatie en de aanwezigheid van asbest in de tuin. Op 13 juli 2022 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen waarin werd geoordeeld dat een bedrag van € 4.000,-- aan herstelkosten voor het asbest in de tuin toewijsbaar is, evenals de herstelkosten van de elektrische installatie. Eisers hebben in een akte van 10 augustus 2022 twee offertes overgelegd en hun eis gewijzigd, waarbij zij om een termijn van twee maanden vroegen voor het aanvragen van nadere offertes.

Gedaagde 1 heeft in een antwoordakte van 7 september 2022 verzocht om heroverweging van de eindbeslissing in het tussenvonnis. De rechtbank heeft de argumenten van gedaagde 1 overwogen, maar oordeelt dat de eerdere beslissing niet berust op een onjuiste grondslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de elektrische installatie niet voldeed aan de verwachtingen die eisers op basis van de koopovereenkomst mochten hebben. De rechtbank heeft de vordering van eisers tot betaling van herstelkosten en aanvullend onderzoek van de elektrische installatie beoordeeld en uiteindelijk een bedrag van € 6.640,-- toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van eisers begroot op € 2.259,61 en de vordering van gedaagde 1 om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afgewezen. Het vonnis is op 7 december 2022 uitgesproken door mr. M.L. Harmsen.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/613188 / HA ZA 21-522
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] te [plaats 1] ,

2.
[eiser 2]te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat: mr. W.F. Schovers te Prinsenbeek
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats 2] ,

2.
[gedaagde 2]te [plaats 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. S.A.P. van den Berg te Den Haag.
Eisers worden hierna [eisers] genoemd. Gedaagden worden hierna – vanwege de intrekking van de vorderingen van [eisers] tegen [gedaagde 2] – [gedaagde 1] (vrouwelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft in deze zaak op 13 juli 2022 tussenvonnis gewezen (hierna: het tussenvonnis). Zij verwijst voor het procesverloop tot dat tijdstip naar het tussenvonnis.
1.2.
In het tussenvonnis is beslist dat een bedrag van € 4.000,-- aan herstelkosten voor het asbest in de tuin toewijsbaar is. Hetzelfde geldt voor de herstelkosten van de elektrische installatie. [eisers] is in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om zich nader en onderbouwd uit te laten over de omvang van laatstgenoemde kosten.
1.3.
[eisers] hebben vervolgens bij akte van 10 augustus 2022 twee offertes overgelegd, hun eis gewijzigd en verzocht om een termijn van twee maanden voor het aanvragen en overleggen van nadere offertes.
1.4.
Op 7 september 2022 heeft [gedaagde 1] een antwoordakte genomen, met (nadere) producties 48, 49 en 50. Deze akte bevat daarnaast een verzoek tot heroverweging van een eindbeslissing. Subsidiair verzoekt [gedaagde 1] om haar beslissing (op dit punt) niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ook maakt [gedaagde 1] bezwaar tegen het hiervoor onder 1.3. omschreven verzoek van [eisers] om een aanvullende termijn van twee maanden.
1.5.
Bij B-formulier(en) van 21 september 2022 hebben beide partijen verzocht om een nadere mondelinge behandeling. Hierop heeft de rechtbank [eisers] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over
uitsluitendde nadere producties 48, 49 en 50.
1.6.
Bij e-mail van 17 oktober 2021 heeft de advocaat van [eisers] de rechtbank verzocht hem óók in de gelegenheid te stellen om te reageren op het verzoek van [gedaagde 1] om heroverweging van een eindbeslissing (en dus niet alleen op diens producties).
1.7.
Op 19 oktober 2022 hebben [eisers] een akte uitlating producties genomen.
1.8.
Vervolgens heeft de rechtbank besloten dat vonnis zal worden gewezen en heeft zij daartoe een datum bepaald.

2.De (verdere) beoordeling

Verzoek tot heroverweging van het tussenvonnis (en uitvoerbaarheid bij voorraad)
2.1.
[gedaagde 1] verzoekt in haar akte van 7 september 2022 tot heroverweging van rechtsoverweging 4.20 van het tussenvonnis. Daartoe voert zij in de eerste plaats aan dat deze overweging berust op een onjuiste
juridischegrondslag, waarbij zij wijst op het bepaalde in artikel 7:17 lid 2 BW en op artikel 6.1, 6.3 en 6.13 van de koopovereenkomst. Het juridisch juiste oordeel had volgens haar moeten zijn dat uit het ontbreken van een antwoord op de in rechtsoverweging 4.20 omschreven subvraag niet blijkt in hoeverre de elektrische installatie was vernieuwd en dat [eisers] – indien dit voor hen van belang was bij het nemen van de koopbeslissing – daarop door hadden moeten vragen.
Daarnaast berust bedoeld oordeel van de rechtbank volgens [gedaagde 1] op een onjuiste
feitelijke grondslag. [eisers] wisten al vóór de aankoop dat in ieder geval de meterkast dateert van 1991; zij mochten daarom (op grond van de vragenlijst) niet erop vertrouwen dat de gehele elektrische installatie in 2002 was vernieuwd. [gedaagde 1] wijst in dit verband concreet op een aanvullende vraag die [eisers] vóór het sluiten van de koopovereenkomst heeft gesteld:
“De meterkast dateert van 1991 neem ik aan (toen ook het dak vernieuwd is, etc.)”,haar antwoord daarop:
“We hebben daarna nog nieuwe leidingen laten trekken en de meterkast boven laten vernieuwen”(producties 7 en 8 bij de conclusie van antwoord). Ook wijst zij op wat door haar op dit punt eerder is aangevoerd onder nummer 71-75 van de conclusie van antwoord.
2.2.
Het verzoek van [gedaagde 1] komt neer op een verzoek tot heroverweging van de bindende eindbeslissing in rechtsoverweging 4.20 van het tussenvonnis, waarin is overwogen dat voor zover de elektrische installatie niet geheel vernieuwd is in 2002, het gekochte niet voldoet aan hetgeen [eisers] op grond van de overeenkomst redelijkerwijs mochten verwachten en dat reeds op die grond sprake is van een gebrek dat een grondslag voor schadevergoeding oplevert.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).
2.4.
[eisers] hebben nog niet de gelegenheid gekregen zich uit te laten over het verzoek van [gedaagde 1] tot heroverweging. De rechtbank acht het echter niet nodig hen alsnog die mogelijkheid te bieden, omdat zij van oordeel is dat bedoelde eindbeslissing niet berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. Daartoe overweegt zij als volgt.
2.5.
In het rapport van ZNEB onder “c” staat over de elektrische installatie dat deze op diverse plaatsen was voorzien van stalen buizen voorzien van verouderde bedrading, die – kort gezegd – dateert van (ver) vóór 2002 en dat
“het aannemelijk is dat de storingen worden veroorzaakt door de verouderde bedrading en metalen leidingen”(zie overweging 2.16 van het tussenvonnis)
.In het rapport van ZNEB is voor
“het herstel van de elektrische installatie (punt c)een stelpost van € 15.000,--) opgenomen. (Ook) tijdens de mondelinge behandeling is in het kader van de elektrische installatie voornamelijk gesproken over de leidingen en de bedrading.
2.6.
Mede gelet op het hiervoor omschreven partijdebat dat zich toespitste op de verouderde bedrading, ziet de rechtbank geen aanleiding tot heroverweging van de door [gedaagde 1] bestreden eindbeslissing. Ook indien als vaststaand wordt aangenomen dat [eisers] al vóór de aankoop wisten dat de meterkast dateerde van 1991, mochten zij naar het oordeel van de rechtbank op grond van de vragenlijst erop vertrouwen dat in ieder geval de leidingen en bedrading in 2002 waren vernieuwd. De aanvullende vraag van [eisers] over de meterkast en het antwoord daarop van [gedaagde 1] (zie 2.1) nopen niet tot een ander oordeel; het antwoord van [gedaagde 1]
“We hebben daarna nog nieuwe leidingen laten trekken en de meterkast boven laten vernieuwen”sluit niet uit dat de leidingen en bedrading in 2002 zijn vernieuwd. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat [gedaagde 1] – in het kader van de betwisting van de vordering van [eisers] – weliswaar aanvoert dat zij de subvraag “
(geheel, gedeeltelijk, alle groepen)”niet heeft beantwoord [1] en dat [gedaagde 1] daarop door hadden moeten vragen, [2] maar dat door haar niet, althans onvoldoende is toegelicht welk gedeelte van de elektrische installatie volgens haar wél in 2002 zou zijn vernieuwd. Dat had, zeker gelet op het expliciet vermelden van het jaartal “2002” in de vragenlijst, wél op haar weg gelegen. De niet-onderbouwde (en nieuwe) stelling van [gedaagde 1] in de akte van 7 september 2022 dat in 2002 een nieuwe stoppenkast zou geïnstalleerd acht de rechtbank in dit geval onvoldoende, temeer omdat onduidelijk is hoe deze zich verhoudt met haar stelling onder nummer 71 van de conclusie van antwoord dat de stoppen “omstreeks de verhuizing” (in 1991) zouden zijn vervangen. Ook de verwijzing naar verschillende werkzaamheden die plaatsvonden vóór 2002 (zie met name nummers 71 en 72 van de conclusie van antwoord) kan [gedaagde 1] niet baten, omdat deze niet in 2002 zijn verricht. Voor zover [gedaagde 1] zich op het standpunt stelt dat voor haar gelet op het tijdsverloop niet meer te achterhalen is wanneer welke vernieuwingen aan de elektrische installatie hebben plaatsgevonden, komt dat naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening en risico.
2.7.
Ook de stellingen van [gedaagde 1] over een onjuiste juridische grondslag volgt de rechtbank niet. In het tussenvonnis heeft de rechtbank toegelicht op welke (juridische) gronden zij tot haar oordeel komt. Zij blijft daarbij.
2.8.
Hetgeen [gedaagde 1] voor het overige heeft aangevoerd geeft de rechtbank evenmin aanleiding om terug te komen op de in het tussenvonnis verwoorde bindende eindbeslissingen.
Vermeerdering van eis
2.9.
Bij akte van 10 augustus 2022 hebben [eisers] twee offertes overgelegd, die – inclusief btw – sluiten op € 77.440 ( [naam 1] ) en € 123.700,72 ( [naam 2] ). [eisers] hebben hun eis vermeerderd tot laatstgenoemd bedrag van € 123.700,72 en verzocht om een termijn van twee maanden voor het aanvragen en overleggen van nadere offertes.
2.10.
De rechtbank constateert – met [gedaagde 1] – dat zowel de door [naam 1] als [naam 2] geoffreerde werkzaamheden onder meer zien op het binnen en buiten aanbrengen van schakelmateriaal/wandcontacten dozen en het vernieuwen van de onderverdeelkast, en dus kennelijk méér omvatten dan enkel de kosten van herstel/vervanging van (verouderde) leidingen en kabels die, zoals beslist in het tussenvonnis, voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet hierop zal de rechtbank in het navolgende de posten die geen betrekking hebben op het herstel van elektriciteitsleidingen en -bekabeling buiten beschouwing laten.
Herstelkosten van de elektrische installatie
2.11.
[eisers] vorderen ten aanzien van de elektrische installatie een veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van (i) herstelkosten en (ii) kosten voor aanvullend destructief onderzoek, waarbij zij in de dagvaarding ter onderbouwing verwijzen naar het rapport van ZNEB. In het tussenvonnis zijn [eisers] in de gelegenheid gesteld om zich nader en onderbouwd uit te laten over de gevorderde herstelkosten van de elektrische installatie, omdat – kort gezegd – in het rapport van ZNEB ter zake alleen een niet-onderbouwde stelpost van € 15.000,-- is opgenomen.
2.12.
[eisers] hebben vervolgens volstaan met het zonder nadere toelichting overleggen van bedoelde offertes van [naam 1] en [naam 2] , waarin bovendien niet inzichtelijk is gemaakt welke kosten zien op herstel/vervanging van leidingen en bekabeling die dateren van vóór 2002. De rechtbank is met [gedaagde 1] van oordeel dat dit, gelet op de inhoud van het tussenvonnis, wel van haar mocht worden verwacht.
2.13.
Dit betekent dat de rechtbank de (herstel)kosten op dit punt nog steeds niet kan begroten of verantwoord kan schatten. De rechtbank zal de door [gedaagde 1] gevorderde herstelkosten voor de elektrische installatie daarom alsnog afwijzen.
2.14.
De door [eisers] gevorderde kosten van € 2.640,-- voor aanvullend onderzoek van de elektrische installatie zijn naar het oordeel van de rechtbank wél voldoende onderbouwd en komen – anders dan [gedaagde 1] meent – op grond van artikel 6:96 lid 2 BW ook voor vergoeding in aanmerking.
2.15.
De uitkomst is dat een bedrag van (€ 4.000 kosten verwijderen asbest in tuin + € 2.640 kosten aanvullend onderzoek elektrische installatie =) € 6.640,-- in hoofdsom zal worden toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.16.
In haar akte van 7 september 2022 heeft [gedaagde 1] (subsidiair) verzocht om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.17.
Op grond van artikel 233 Rv kan de rechter, indien dit wordt gevorderd, verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit. Van dit laatste is in dit geval geen sprake. Dat brengt mee dat de rechtbank de belangen van partijen tegen elkaar moet afwegen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat degene die uitvoerbaarverklaring bij voorraad verlangt van veroordeling tot betaling van een geldsom, het daartoe vereiste belang heeft (Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688).
2.18.
Beoordeeld moet worden of [gedaagde 1] , gezien de omstandigheden van het geval, een zwaarwegender belang heeft bij het achterwege blijven van een uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het door [gedaagde 1] gestelde belang, te weten het (“zeker”) instellen van hoger beroep, acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet zwaarwegender dan het veronderstelde belang van [eisers] bij betaling van hetgeen is toegewezen. Dit betekent dat de rechtbank het vonnis, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
Proceskosten
2.19.
[gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eisers] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 112,61
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat €
1.195,00(2,5 punt × tarief I à € 478)
Totaal € 2.259,61
2.20.
Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verstaat dat eisers de vorderingen tegen gedaagde sub 2 ter zitting op 1 juni 2022 hebben ingetrokken;
3.2.
veroordeelt gedaagde sub 1 tot betaling aan [eisers] van € 6.640,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag, vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis;
3.3.
veroordeelt gedaagde sub 1 in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 2.259,61 en op € 163,-- aan nog te maken nakosten, in geval van betekening te vermeerderen met € 85,-;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.
2968

Voetnoten

1.Nummers 70 en 71 van de conclusie van antwoord.
2.Akte van 7 september 2022.