Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. van Bennekom, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 een maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M. Lorier.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was gebaseerd op een significant risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat de maatregel onrechtmatig was omdat de juridische grond niet correct was vermeld, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verwijzing naar de Dublinverordening voldoende was om de vrijheidsbeneming te rechtvaardigen.
Daarnaast heeft de rechtbank de beroepsgronden van de eiser, die onder andere stelden dat de maatregel niet voldoende was toegespitst op zijn persoonlijke situatie en dat er geen wettelijke grondslag was voor de tenuitvoerlegging van de maatregel in het Detentiecentrum (DTC) Rotterdam, niet gegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep ongegrond werd verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.