In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de rechtmatigheid van de bewaring van een eiser in het kader van de Dublinprocedure. De eiser, van Jamaicaanse nationaliteit, was in bewaring gesteld op 13 oktober 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met als doel hem over te dragen aan Frankrijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was, gezien het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet onrechtmatig was, ondanks het feit dat de eiser zijn vlucht al had geboekt voordat de inbewaringstelling plaatsvond. De rechtbank benadrukte dat de handelingen van de autoriteiten getuigen van voortvarendheid en dat de hoorplicht niet was geschonden, aangezien het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling daadwerkelijk was bedoeld om de situatie van de eiser te beoordelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. S. van Lokven, in aanwezigheid van griffier K. Postema, en werd openbaar gemaakt op 26 oktober 2022.