ECLI:NL:RBDHA:2022:12958
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag, ingediend op 25 oktober 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 18 juli 2022 de asielaanvraag ingewilligd, maar eiseres heeft desondanks haar beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft het voornemen geuit om zonder zitting uitspraak te doen, waarop eiseres heeft ingestemd. Verweerder heeft niet gereageerd binnen de gestelde termijn, waardoor de rechtbank op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doet zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de inwilliging van de aanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen. Eiseres heeft geen procesbelang meer, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Daarnaast is de vraag aan de orde of eiseres in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren.
Eiseres stelt dat deze tijdelijke wet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geconcludeerd dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsomregeling in strijd is met het gelijkwaardigheidsbeginsel van het Unierecht. Echter, in deze zaak is vastgesteld dat er geen soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zijn, waardoor de tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank concludeert dat eiseres met haar beroep niet kan bereiken wat zij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.