In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De asielaanvraag, ingediend op 31 augustus 2021, is op 14 juli 2022 alsnog ingewilligd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast is de vraag aan de orde of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de dwangsomregeling uit voor asielaanvragen. Eiser stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht.
De rechtbank concludeert dat de uitsluiting van de dwangsomregeling niet leidt tot ongunstigere procedurevoorschriften voor asielaanvragen in vergelijking met soortgelijke nationale procedures. De rechtbank wijst erop dat de asielprocedure specifieke kenmerken heeft die deze procedure onderscheiden van andere bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €379,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.