ECLI:NL:RBDHA:2022:12935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
Nl22.6489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging van een Syrische moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel gezinshereniging. De aanvraag was eerder afgewezen, maar de rechtbank had in een eerdere uitspraak op 10 december 2018 geoordeeld dat de afwijzing niet deugde en verweerder had opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 17 maart 2022 bleef verweerder echter bij de eerdere afwijzing, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in zijn besluitvorming en dat de belangenafweging niet deugdelijk was uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd een dwangsom opgelegd wegens de lange duur van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6489

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Procesverloop

In het besluit van 21 april 2017 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen. Met het besluit van 12 april 2018 is verweerder bij zijn beslissing gebleven.
Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft op 10 december 2018 verweerders besluit van 12 april 2018 vernietigd en verweerder opgedragen met inachtneming van de uitspraak binnen 10 weken een nieuw besluit te nemen. [1]
Met het besluit van 17 maart 2022 (het bestreden besluit) is verweerder bij zijn eerdere beslissing gebleven en is eiseres haar bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 8 september 2022 een aanvullend besluit genomen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. C.J. Ullersma. Verder is
de heer [A] verschenen als referent van eiseres. Als tolk is verschenen de heer Haloob. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
Om wie gaat het?
1. De heer [A] (referent) is de zoon van eiseres. Referent is getrouwd met
[B] (echtgenote). Zij is ook aangemerkt als referent. Zij hebben drie kinderen: [C] , [D] en [E] . Zij zijn allen van Syrische nationaliteit.
De kinderen [C] en [D] zijn in Syrië geboren en hebben daar ook met eiseres samengewoond (kleinkinderen). Zij zijn daarom door verweerder ook aangemerkt als referent. [E] is in Nederland geboren en is door verweerder niet aangemerkt als referent.
Wat is niet in geschil?
2. Aan referent is op 20 januari 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
verleend. Referent heeft vervolgens twee aparte aanvragen om gezinshereniging ingediend: een voor zijn echtgenote en kinderen en een voor eiseres, zijn moeder. De echtgenote en kinderen zijn in oktober 2016 naar Nederland gekomen in verband met de gezinshereniging met referent.
2.1.
Eiseres woont in Damascus, Syrië. Zij heeft te kampen met ziekte en is herstellende
van kanker. Zij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en verblijft sinds het vertrek van de echtgenote en kleinkinderen afwisselend bij drie families en slaapt soms in een moskee. Zij is ook van derden afhankelijk voor voedsel en medicijnen.
Wat heeft de rechtbank eerder geoordeeld in deze zaak?
3. Deze rechtbank heeft op 10 december 2018, samengevat, geoordeeld dat: [2]
- verweerder een te strikte toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling of sprake is van beschermenswaardig gezinsleven, omdat exclusieve of een verregaande mate van afhankelijkheid geen voorwaarde is voor het bestaan van ‘more than the normal emotional ties’; en dat
- verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de volgende omstandigheden niet als een bijkomend element van afhankelijkheid te zien zijn. De rechtbank heeft daarbij de volgende omstandigheden genoemd:
o de omstandigheid dat referent altijd met eiseres in het ouderlijk huis in Syrië heeft gewoond, ook nadat hij al gehuwd was en kinderen had gekregen, terwijl zijn broers en zussen toen al uit huis waren;
o de omstandigheid dat een zus van referent in Jordanië woont en de andere twee zussen met hun eigen gezin in een deel van Damascus waar het Vrije Syrische Leger de dienst uitmaakt, waardoor het voor de zussen en eiseres al jaren niet mogelijk is om elkaar te bezoeken;
o de omstandigheid dat eiseres sinds het vertrek van de echtgenote en de kleinkinderen naar Nederland alleen is achtergebleven in Damascus en sindsdien voor verblijf en verzorging is gaan circuleren tussen eerst drie en nu twee families. Dit is, naar gesteld, vanwege de gezondheidsklachten van eiseres een grote belasting voor de families. Daarnaast bestaat bij deze families en referent de vrees dat eiseres bij een volgend bombardement in de stad vanwege haar gezondheidssituatie niet in staat zal zijn te vluchten.
3.1.
Verweerder is tegen deze uitspraak in beroep gegaan bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). De Afdeling heeft op 15 oktober 2019 het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [3]
Wat vindt verweerder?
Het bestaan van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen referent en eiseres
4. Volgens verweerder bestaat tussen referent en eiseres geen beschermenswaardig
familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, [4] omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft bij de beoordeling of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie de volgende factoren betrokken: samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van eiseres en de banden met het land van herkomst. Ook de vraag of exclusieve afhankelijkheid bestaat tussen de betrokken familie- of gezinsleden is volgens verweerder van belang en zwaarwegend.
4.1.
Verweerder stelt, samengevat, dat deze aspecten in samenhang bezien niet wijzen
op het bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referent en eiseres. Volgens verweerder blijkt namelijk niet dat eiseres helemaal verstoken is van medische hulp en blijkt wel dat zij in het dagelijks leven in zekere mate zelfstandig kan functioneren. Dat eiseres geen vaste verblijfplaats heeft, is volgens verweerder betreurenswaardig, maar is geen aanleiding om meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan te nemen. Dat zij onderdak bij andere families krijgt en hulp van anderen ontvangt, maakt niet dat eiseres exclusief van de fysieke hulp van referent en echtgenote afhankelijk is. Dit is zwaar in het nadeel van eiseres meegewogen. Verder zijn er geen omstandigheden van financiële afhankelijkheid naar voren gebracht. Gebleken is dat referent pas een paar jaar na binnenkomst in Nederland is begonnen met het financieel ondersteunen van eiseres. Voor die tijd kon eiseres met hulp van anderen financieel rondkomen. Eiseres krijgt hulp en onderdak van drie families sinds het vertrek van referent en echtgenote uit Syrië. Dat wijst op het bestaan van een zeker sociaal vangnet waarop eiseres een beroep heeft kunnen doen.
Het bestaan van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen de kleinkinderen en eiseres
4.2.
Tussen eiseres en de kleinkinderen heeft verweerder beschermenswaardig familie-
of gezinsleven aangenomen, omdat sprake is van hechte persoonlijke banden. Zij hebben namelijk samengewoond tot aan het vertrek van de kleinkinderen naar Nederland in oktober 2016.
De belangenafweging met betrekking tot referent
4.3.
Verweerder heeft met zijn aanvullende besluit van 8 september 2022 een
belangenafweging verricht bij het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM in relatie tot referent (en zijn echtgenote). Dat heeft verweerder gedaan naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, [5] waaruit, samengevat, volgt dat verweerder bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet meer mag volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familieleven bestaat, maar altijd een belangenafweging moet verrichten.
4.4.
Verweerder is tot de conclusie gekomen dat het algemeen belang van de
Nederlandse staat zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van referent en eiseres. Hierover heeft verweerder, samengevat, het volgende gezegd.
Volgens verweerder weegt in de belangenafweging zwaar in het nadeel mee dat
geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven. Verder houden de door eiseres aangevoerde omstandigheden over de veiligheidssituatie in Syrië geen direct verband met het familie- of gezinsleven tussen haar en referent. Door verweerder wordt erkend dat de aanvraagprocedure lang heeft geduurd. Hier komt echter maar beperkt gewicht aan toe. Niet is gebleken dat de lange behandelduur van de aanvraag op enigerlei wijze gevolgen heeft gehad voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Verder zijn de aangevoerde omstandigheden van emotionele afhankelijkheid niet aan te merken als bijzondere individuele omstandigheden. Gezien de leeftijd van referent mag worden verwacht dat hij zelf een leven opbouwt. Daarnaast is uit een recente Suwinet-check gebleken dat referent niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om de kosten van het levensonderhoud en de huisvesting van eiseres te dragen. De echtgenote ontvangt een uitkering. Gelet hierop is het aannemelijk dat de moeder ten laste zal komen van de openbare kas. Zij heeft bovendien gezondheidsproblemen en het economisch belang strekt zich ook uit tot de gezondheidszorg. Het economisch belang weegt zwaar in het nadeel mee. Verder is er een objectieve belemmering aangenomen voor referent om in Syrië te verblijven. Dit weegt in het voordeel, maar hieraan wordt minder waarde gehecht, omdat geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven.
De belangenafweging met betrekking tot de kleinkinderen
4.5.
Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat het algemeen belang
van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiseres en de kleinkinderen. De uitkomst van de belangenafweging met de kleinkinderen is hetzelfde als de belangenafweging met referent, maar in de belangenafweging zelf zijn er, samengevat, de volgende verschillen. Bij de kleinkinderen is de lange duur van de procedure niet kenbaar als belang meegewogen. En bij de kleinkinderen heeft verweerder ook de belangen van het kind en de intensiteit van het gezinsleven als belang meegewogen. Volgens verweerder weegt dit laatste aspect in het nadeel van eiseres, omdat eiseres niet de primaire verzorgster van de kinderen is geweest. Het is volgens verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de kinderen door het gemis problemen ondervinden in hun ontwikkeling. Zij zijn nu op een leeftijd waarvan verwacht mag worden dat zij zich in toenemende mate kunnen aanpassen aan de nieuwe situatie. Niet valt in te zien dat het contact met de grootmoeder niet op afstand kan worden voortgezet.
4.6.
De hoorplicht is volgens verweerder niet geschonden, omdat referent, de echtgenote
en eiseres zijn gehoord en over de band met de kleinkinderen zijn bevraagd. Referent heeft niet eerder dan in beroep gesteld dat de kleinkinderen gehoord moesten worden. De kleinkinderen zijn ook niet door referent meegenomen naar de hoorzitting. De kleinkinderen hadden bovendien hun zienswijze schriftelijk naar voren kunnen brengen.
Wat vindt eiseres?
5. Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd betwist. De rechtbank zal
hierna – voor zover relevant en van belang – op de aangevoerde beroepsgronden ingaan.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat verweerder niet kenbaar alle
feiten en omstandigheden van betekenis heeft betrokken in zijn besluitvorming. Daarnaast heeft verweerder niet voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen. Hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen, legt zij hieronder uit.
Hoe beoordeelt de rechtbank het beroep?
6.1.
Verweerder heeft in zijn besluitvorming eerst de vraag beantwoord of de
gezinsband tussen referent en eiseres voldoet aan de vereisten het begrip ‘more than the normal emotional ties’ om vervolgens toe te komen aan de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat de vraag of er ‘more than normal emotional ties’ bestaan tussen een vreemdeling en referent deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. [6] Gelet hierop, zal de rechtbank in haar uitspraak direct beginnen met bespreking van de feitenvaststelling van de bij de belangenafweging betrokken feiten en omstandigheden en de daarop door verweerder verrichte belangenafweging. Bij de bespreking van die belangenafweging zal de rechtbank – voor zover relevant en van belang – op de vraag of er ‘more than the normal emotional ties’ bestaan ingaan.
6.2.
Het is vaste rechtspraak dat bij de belangenafweging in het kader van het door
artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven een eerlijke balans (fair balance) moet worden gevonden tussen enerzijds het belang van de vreemdeling en zijn of haar familie en anderzijds het Nederlands algemeen belang bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. [7] Bij het vinden van die balans, moeten alle feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken die van betekenis zijn. [8] De vraag in deze zaak is of verweerder dit voldoende inzichtelijk heeft gedaan.
Heeft verweerder alle feiten en omstandigheden van betekenis betrokken?
6.3.
Verweerder heeft onvoldoende de feiten en omstandigheden van betekenis
betrokken bij zijn besluit om de aanvraag tot gezinshereniging af te wijzen. Deze rechtbank heeft op 10 december 2018 expliciet een aantal omstandigheden genoemd die in beginsel als ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ te zien zijn (zie punt 3). De rechtbank constateert dat verweerder deze omstandigheden wel heeft benoemd in het bestreden besluit, maar vervolgens enkel heeft geconcludeerd dat daarmee niet kan worden aangetoond dat eiseres (op medische gronden) meer dan gebruikelijk afhankelijk is van referent. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank nog altijd niet gemotiveerd waarom deze omstandigheden niet als ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ te zien zijn. Met deze conclusie wordt naar het oordeel van de rechtbank bovendien geen recht is gedaan aan de feitelijke situatie waarin eiseres zich bevindt. Uit het bestreden besluit blijkt ook niet of verweerder de door de rechtbank genoemde omstandigheid, dat eiseres geen contact heeft met haar dochters, heeft aangemerkt als bijkomende omstandigheid van afhankelijkheid. Door zo te beslissen heeft verweerder niet gehandeld met inachtneming van de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank, zodat aan het besluit een gebrek kleeft.
6.4.
Daarnaast is tussen het vertrek van referent met zijn gezin uit Syrië en de situatie
waarin eiseres is komen te verkeren een verband zichtbaar waar verweerder in redelijkheid niet zonder deugdelijke motivering aan voorbij kon gaan. Ter zitting heeft referent desgevraagd verklaard dat eiseres vanaf het vertrek van de echtgenote en kleinkinderen naar Nederland in haar huidige situatie is komen te verkeren. Referent heeft vervolgens verklaard dat hij het na de overkomst van echtgenote en zijn kinderen niet meer kon opbrengen om voor zowel eiseres in Syrië als voor zijn eigen gezin financieel te zorgen. Hij had namelijk al schulden gemaakt toen hij de huur vanuit Nederland betaalde voor eiseres, echtgenote en zijn kinderen die toen samen in een woning in Syrië verbleven. Verder is door eiseres onweersproken gesteld dat zij sinds het vertrek van alle betrokkenen uit Syrië in sterke mate afhankelijk is geworden van derden voor voedsel, onderdak en medicijnen, zonder dat haar situatie wijst op stabiliteit. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom dit niet is betrokken als een voor de te verrichten belangenafweging feit of omstandigheid van betekenis. Gelet op het voorgaande kleeft ook daarom aan het besluit een gebrek.
6.5.
Ook is door verweerder ten onrechte niet kenbaar in zijn motivering de
omstandigheid betrokken dat referent onweersproken heeft gesteld kostwinner te zijn geweest. Het enkele feit dat anderen de (financiële) zorg deels hebben overgenomen sinds het vertrek van referent uit Syrië is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat daarom geen sprake is van financiële afhankelijkheid tussen referent en eiseres. Ook hierom is het besluit gebrekkig gemotiveerd.
Heeft verweerder in de belangenafweging een eerlijke balans gevonden?
6.6.
De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat er een onjuiste
belangenafweging heeft plaatsgevonden bij zowel eiseres en referent als bij eiseres en de kleinkinderen (beide belangenafwegingen). De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot die conclusie komt.
6.7.
Verweerder heeft in redelijkheid niet maar een beperkt gewicht kunnen toekennen
aan de lange tijdsduur van deze procedure. Verweerder heeft erkend dat de besluitvorming traag is geweest, maar maakt vervolgens in zijn motivering niet duidelijk waarom dit aspect maar beperkt is gewogen in de belangenafweging bij referent en eiseres. Daarnaast heeft verweerder in de belangenafweging bij de kleinkinderen en eiseres ten onrechte niet kenbaar gemotiveerd óf aan de lange proceduretijd gewicht toekomt. De verklaring van verweerder ter zitting dat de lange proceduretijd bij de andere aspecten is betrokken, is enkel een constatering, maar geen motivering waarom dit zo is gedaan. Verweerders stelling dat de lange proceduretijd geen gevolgen heeft gehad voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag valt niet te rijmen met de conclusie uit het bestreden besluit dat de kleinkinderen een leeftijd hebben waarvan verwacht mag worden dat zij zich in toenemende mate kunnen aanpassen aan de nieuwe situatie. Uit alleen al die conclusie blijkt immers dat het lange tijdsverloop tot een nadeligere belangenafweging heeft geleid dan wanneer het tijdsverloop niet zo lang zou zijn geweest. Het respect voor gezinsleven wordt gewaarborgd met onder andere de vereisten van flexibiliteit, snelheid en effectiviteit. [9] Vertraging en ineffectiviteit dragen daarom niet bij aan de borging van respect voor het gezinsleven. Het is een algemeen gegeven dat een lange scheiding van familie en gezin het gezinsleven ontwricht. Het feit dat verweerder hier niet op een inzichtelijke manier aandacht aan heeft geschonken in zijn belangenafweging, wijst niet op het bestaan van een eerlijke balans in de belangenafweging.
6.8.
Daarnaast is door verweerder in beide belangenafwegingen niet deugdelijk
gemotiveerd wat de lange tijdsduur van de procedure heeft betekend in het licht van de objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië te hervatten. Verweerder heeft ter zitting, samengevat, toegelicht dat de objectieve belemmering in geval van referent en eiseres minder zwaar weegt, omdat geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven. Daarmee heeft verweerder echter geen rekenschap gegeven van de omstandigheid dat geleidelijk steeds meer gewicht toekomt aan de objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen, zoals volgt uit het arrest
M.A. tegen Denemarken, waarop eiseres heeft gewezen. [10] Ook dit wijst niet op het bestaan van een eerlijke balans in de belangenafweging.
6.9.
Verder heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij een
eerlijke balans heeft gevonden tussen de belangen van de betrokkenen en het economisch belang van Nederland. Onweersproken is dat referent tot aan zijn vertrek met eiseres samen heeft gewoond en kostwinner is geweest. Ook is onweersproken dat referent inmiddels Nederlander is, waardoor hij een reëel perspectief heeft op inkomen uit arbeid. Referent heeft verklaard dat hij de intentie heeft om in Nederland te gaan werken. Hij heeft benadrukt dat hij en zijn echtgenote er alles aan zullen doen om voor zijn moeder te zorgen. Weliswaar heeft verweerder de enkele en verder niet onderbouwde stelling van referent dat hij voor zijn moeder zal gaan zorgen niet voldoende kunnen vinden, maar zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom verweerder de overige hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden niet heeft betrokken in zijn belangenafweging. Door niet in te gaan op de persoonlijke situatie van referent, blijkt niet van een eerlijke balans in de belangenafweging.
Was er aanleiding om de kleinkinderen te horen op een hoorzitting?
6.10.
Op basis van wat naar voren is gebracht, heeft verweerder geen aanleiding hoeven
zien om de kleinkinderen afzonderlijk te horen in bezwaar. Niet is gebleken dat de hoorplicht op dit punt is geschonden. De rechtbank acht daarbij van belang dat pas in beroep is aangevoerd dat de kleinkinderen gehoord hadden moeten worden, terwijl uit het dossier blijkt dat betrokkenen vaker contact hebben gehad over het horen van eiseres in Syrië en het horen van referent en de echtgenote in Nederland. Als zij het van belang hadden gevonden dat de kleinkinderen zouden worden gehoord, had het in de eerste plaats op hun weg gelegen om dit verzoek te motiveren. Daarbij komt dat eiseres en referent in bezwaar zijn gehoord en zijn bevraagd over de relatie tussen de kleinkinderen en eiseres, zodat hieruit blijkt dat verweerder onder deze omstandigheden voldoende acht heeft geslagen op de persoonlijke en bijzondere omstandigheden van het voorliggende geval. [11]
Overige gronden van eiseres
6.11.
Omdat het beroep op grond van het voorgaande slaagt, worden de overige gronden
van eiseres niet meer besproken.
Conclusie en gevolgen
7. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het
bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.1.
De rechtbank zal het zorgvuldigheidsgebrek niet passeren, omdat eiseres daarmee in
haar belangen zou worden geschaad. Verweerder heeft ten onrechte het bezwaar ongegrond verklaard.
7.2.
De rechtbank zal niet van de mogelijkheid gebruik maken om het geschil
definitief te beslechten, omdat het – vanwege de aard van het gebrek – aan verweerder is om zorgvuldig onderzoek te verrichten naar de feiten en omstandigheden van betekenis en vervolgens een belangenafweging te maken.
7.3.
De rechtbank zal verweerder opdragen binnen 8 weken vanaf verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen. Bij zijn nieuwe besluit moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt aan eiseres als hij deze termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet hiervoor aanleiding, omdat niet in geschil is dat de procedure onnodig lang heeft geduurd, betrokkenen belang hebben bij zekerheid op korte termijn, het in de macht van verweerder ligt om die zekerheid op korte termijn te geven en verweerder al eerder in deze procedure de maximale bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd, zonder dat dit kennelijk heeft geleid tot snellere besluitvorming.
7.4.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het
door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7.5.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt
€ 1.518,-. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.H. de Boef, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Smitstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 10 december 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10664.
2.Rechtbank Den Haag 10 december 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10664, ro. 3.2.2.
3.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 15 oktober 2019, 201810114/1/V1.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
6.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 13 juli 2022, ECLI:RVS:2022:2006, ro. 9.3.1.; Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 21 oktober 2022, ECLI:RVS:2022:3055.
7.Zie bijvoorbeeld EHRM 28 november 1996, ECLI:CE:ECHR:1996:1128JUD002170293 (
8.Zie bijvoorbeeld Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
9.Zie bijvoorbeeld EHRM 9 juli 2021, 6697/18 (
10.EHRM 9 juli 2021, 6697/18 (
11.Afdeling Bestuursrechtspraak 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.