ECLI:NL:RBDHA:2022:12916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
09/123858-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met mes op verloofde, resulterend in zware verwondingen en gevangenisstraf met tbs

Op 2 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord op zijn verloofde. De verdachte heeft op 16 mei 2022 in Katwijk zijn verloofde met een mes in de borst gestoken en in de hals gesneden, wat leidde tot levensbedreigende verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, aangezien hij zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn daad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die zowel immateriële als materiële schade heeft geleden door de aanval. De verdachte heeft geen strafblad en is gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis, wat van invloed was op zijn handelen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/123858-22
Datum uitspraak: 2 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te Katwijk,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,
locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 29 augustus 2022 (pro forma) en 18 november 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L.M. de L'Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. W.J. Ausma naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 november 2022 – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2022 te Katwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet (na kalm beraad en rustig overleg), met een mes in de borst althans het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of in de nek en/of keel en/of hals van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord, wegens het ontbreken van voorbedachte raad.
De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de raadsman.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. [1]
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 74-75):
Op maandag 16 mei 2022, omstreeks 11:05 uur, kreeg ik de melding dat er op bedrijventerrein ' [bedrijventerrein] in Katwijk in een bedrijf een vrouw in haar hals was gestoken en de man c.q. verdachte nog ter plaatse was.
Binnen in de kantoorruimte zag ik, gezien vanuit de deuropening, geheel links tegen de muur in de hoek een man op zijn achterwerk op de grond zitten met zijn rug tegen de muur. Deze man bleek later verdachte [verdachte] te zijn. Ik zag dat in de linkerhoek onder het raam een vrouw op de grond lag, naar later bleek slachtoffer [slachtoffer] . Ik zag dat op vloer rondom [slachtoffer] bloed op de vloer lag. Ik zag dat er dwars over de hals een grote snijwond in de hals van [slachtoffer] zat. Ik zag dat de wond zo diep was dat ik het bot in de hals zag zitten
.Ik zag dat in de hoek van de kantoorruimte direct rechts naast de deur een grijs vest lag met daarin verwikkeld een bebloed mes.
2. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 16 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 26)
Op maandag 16 mei 2022 omstreeks 11:11 uur kwamen wij ter plaatse bij een bedrijfspand aan [adres] te Katwijk. Ik vroeg aan de man in de hoek “wat is er gebeurd”? Ik hoorde hem zeggen: "dat was mijn verloofde, zij wil niet meer, ik heb haar vermoord".
3. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 26 september 2022, voor zover inhoudende (p. 92):
Ik doe aangifte van poging moord c.q. poging doodslag c.q. zware mishandeling gepleegd door [verdachte] op 16 mei 2022 te Katwijk.
4. Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] , opgemaakt op 18 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 120-125):
V: Zondag 15 mei, hoe gaat het dan?
Er was ruzie. Daarbij geeft hij aan dat ik me niet aan onze afspraken hou.
Dan is het ’s morgens [
de rechtbank begrijpt: maandag 16 mei 2022]. [verdachte] is heel boos dat ik mij zaterdag niet aan de afspraken heb gehouden. Ik heb die zondagavond al gezegd tegen hem dat ik niet meer met hem wilde trouwen. Ik zal dat maandagochtend ook nog tegen hem gezegd hebben. Ik ben naar mijn werk gegaan.
Rond 09:00 uur ga ik een sigaret roken en dan loop ik terug naar mijn kantoor, ga naar het toilet en hang mijn jas op. Als ik terug kom van het toilet zit [verdachte] op de bank in mijn kantoor. Hij vraagt de bevestiging of wij uit elkaar zijn. Ik geef aan dat dit echt het geval is. Uiteindelijk gaat [verdachte] weg. Ik heb nog een aantal berichten aan [verdachte] gestuurd.
Ik ben aan het werk en dan is het ineens 10:45 uur. Ik zit achter mijn computer en vanuit mijn ooghoek zie ik [verdachte] binnenkomen. Hij komt mijn kantoor binnen en doet de deur dicht. Vanaf het moment dat hij binnen is, loopt hij direct naar mij door, gaat achter mijn bureaustoel staan en zet een mes op mijn keel. Ik zat zelf op dat moment nog achter mijn bureau. Toen [verdachte] het mes op mijn keel zette zei hij vervolgens: " [slachtoffer] het is zover, ik ga je vermoorden." Hij drukte het mes in mijn keel. Ik zag op mijn beeldscherm dat het 10 uur en ergens in de 40 minuten was. Ik dacht alleen maar mijn afspraak komt pas om 11 uur en ik moest zorgen dat ik tijdrek. Ik vroeg aan [verdachte] of ik mij om mocht draaien. Dit mocht van hem. Ik ben omgedraaid in mijn stoel. Ik ben vervolgens gaan staan. Hij verplaatst het mes van mijn keel naar mijn borst. Ik herken het mes dat komt uit ons messenblok uit de keuken. Ik heb bepaald dat ik tijd wil rekken en ga vragen aan hem stellen.
V: Wat was dat zoal?
A: Waarom heb je een mes bij je? Wat kom je hier doen? Waarom moet ik dood? Ik heb zelfs gevraagd of ik nog een kus en een knuffel mag geven.
V: Heeft hij ergens op beantwoord?
A: Best wel veel dingen. Er zijn bepaalde dingen wel beantwoord. Als ik vroeg waarom hij een mes bij zich had zei hij: "Om jou te vermoorden." Op de vraag waarom ik dood moest was zijn antwoord: "Als wij niet bij elkaar zijn heeft jouw leven toch geen zin meer."
V: Wat gaf hij voor antwoord op of jij nog een kus en knuffel mocht geven?
A: Dat mocht en dat heb ik ook gedaan. Op een gegeven moment zegt [verdachte] : "Er is geen tijd meer, het gaat nu beginnen." Toen stelde ik de vraag van het knuffelen en de zoen. Op het moment dat dat klaar is, doet hij zijn horloge af. Vervolgens steekt hij mij in mijn borst en hij draait het twee of drie keer een kwartslag. Ik begin te gillen, help me, bel 112, stop, zo hard als ik kan. In de hoop dat iemand in het gebouw mij hoort. [verdachte] heeft het mes nog vast en ik pak het mes ook vast en trek het uit mijn borst. Ik stapte eigenlijk naar achteren en zette mij af terwijl ik het mes vasthield. Vervolgens volgt er een worsteling. Ik probeer het mes af te pakken. Ik probeer hem te stoppen, hem te verwonden. Op een gegeven moment val ik achterover op mijn rug. [verdachte] komt op mij aflopen met het mes. Hij snijdt mijn keel door en vlak daarna hoor ik de deur opengaan. Ik hoorde een mannenstem. Ik hoor die man zeggen: "Gast doe nou niet.", "Laat haar gaan.", "Kom hierheen dan gaan wij even praten." Ik hoor dat [verdachte] zegt: "Bel 112, ik heb haar vermoord."
5. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 16 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 142-143):
Ik ben werkzaam in een kantoorpand gevestigd aan [adres] te Katwijk. Deze ochtend was ik aan het werk in mijn kantoor. Omstreeks 11:00 uur hoorde ik een vrouwenstem vanuit de richting van de gang. Het klonk als een noodkreet. Ik deed de deur open van de kamer schuin tegenover mijn kantoor waar het geluid vandaan kwam. Ik keek de kamer in. Ik zag een borst en het hoofd van een man boven het bureau uitsteken. Verder zag ik de onderbenen van een vrouw links van het bureau.
Op het moment dat ik binnen kwam draaide de man zijn hoofd naar mij toe. Ik riep naar de man: "Wat is hier aan de hand" Of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde de man zeggen: "Ga weg! Ga weg! Doe de deur dicht!" Hij zei dit op een hele stevige toon, vastberaden. Ik zei tegen hem: "Doe het niet! Denk na!" Ik heb dit een aantal keren herhaald. Hij bleef zitten in de positie die hij had en keek heel vastberaden naar mij toe. Ik kon niet goed zien of hij op haar zat of ernaast. Gedurende de woordenwisseling kwam zijn rechterhand naar boven en ik zag dat hij een mes onderhands in zijn hand hield.
Ik besloot om de deur van dit kantoor dichter te doen, maar niet af te sluiten. Binnen 10 à 20 seconden zag ik diezelfde man uit de kamer komen en hoorde hem zeggen: ''Ik heb haar vermoord! Bel de politie maar." Dit op een kalme emotieloze manier. Ik zag dat van de man zijn rechter hand bebloed was. Ik zag dat hij zich omdraaide en zag dat hij het kantoor weer in ging.
Ik zag de man in de linker hoek zitten op de grond van het kantoor. Ik zag dat het bebloede mes nog naast het slachtoffer lag aan de rechterhand van het slachtoffer. Ik herkende het mes als het mes wat hij eerder in zijn hand had.
6. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 16 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 54):
Ik heb haar gestoken met een mes, in haar borst en bij haar keel.
7. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 november 2022, voor zover inhoudende:
Na het laatste bericht van [slachtoffer] op LinkedIn is bij mij de schakelaar omgegaan en ben ik gaan handelen.
8. Het proces-verbaal van bevindingen
,opgemaakt op 16 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 88):
Het mes welke was aangetroffen op het plaats delict was 24 centimeter lang, inclusief lemmet.
9. Het proces-verbaal forensisch onderzoek persoon
,opgemaakt op 16 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 306)
Op donderdag 9 juni 2022 kwam ik, naar aanleiding van een poging doodslag/moord, voor forensisch onderzoek aan op Politiebureau te Leiden. Ter plaatse was het slachtoffer, [slachtoffer] , in de verhoorruimte aan bureau Leiden aanwezig. Ik, verbalisant, zag de navolgende letsels/littekens:
- een grillig verlopende horizontale streepverwonding over vrijwel de gehele breedte van de hals, lopende vanaf de linkerzijde van de onderzijde hals (onder het rechteroor), naar boven oplopend naar halverwege de rechterzijde van de hals (onder het linkeroor);
- een streepvormige verwonding onderaan de binnenzijde van de linkerborst van circa twee centimeter breed;
- een verticaal litteken lopende in het midden over vrijwel de gehele borstkast ter hoogte van het borstbeen;
- een streepvormige verwonding ter grootte van circa drie centimeter halverwege de pinkmuis van de linkerhand;
- een boogvormige verwonding halverwege de linker onderarm ter grootte van circa tweeënhalve centimeter;
- een streepvormige verwonding aan de bovenzijde van de basis van de rechterduim ter grootte van circa 1 centimeter.
Ik, verbalisant, hoorde dat het slachtoffer, [slachtoffer] , zei dat het litteken op haar borstkast het gevolg was van de spoedoperatie aan het hart naar aanleiding van de steekverwonding in het hart.
10. Een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek betreffende mevrouw [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] , gedateerd 29 september 2022, bestaande uit 16 pagina’s, voor zover inhoudende:
Samengevat blijkt uit de beschikbare documenten dat er op 16 mei 2022 in het LUMC meerdere letsels bij mevrouw [slachtoffer] zijn vastgesteld. Deze letsels waren:
A. een dwars georiënteerde snijwond verlopend over de gehele voorzijde van de hals met daarbij klieving van de linker grote halsader, meerdere kleine slagaders en de beide bovenkwabben van de schildklier;
B. een steekwond links naast het borstbeen met daarbij klieving van het hartzakje, de rechter hartkamer en de linker binnenste borstslagader;
C. oppervlakkige letsels aan de linker handpalm, geduid als afweerletsel.
Vanwege het direct levensbedreigende karakter van de letsels ad B en ad A werd een spoedoperatie uitgevoerd, waarbij o.a. de geperforeerde organen (rechter hartkamer en diverse bloedvaten) werden gehecht.
In de onderhavige casus waren drie letsels die elk potentieel dodelijk waren:
- Er was perforatie van de hals met groot uitwendig bloedverlies, hetgeen mede heeft geleid tot shock; tevens was er risico op luchtembolie. Zonder tijdige en adequate medische hulpverlening zou dit letsel zeer waarschijnlijk tot de dood hebben geleid.
- Er was perforatie van de rechter hartkamer met harttamponnade en inwendige verbloeding. Zonder tijdige en adequate medische hulpverlening zou dit letsel zondermeer dodelijk zijn geweest.
- Er was perforatie van de linker binnenste borstslagader met omvangrijke inwendige verbloeding (hematopneumothorax) en ademhalingsinsufficiëntie door samendrukking van de linker long. Zonder tijdige en adequate medische hulpverlening zou dit letsel zeer waarschijnlijk tot de dood hebben geleid.
Zonder tijdig en adequaat medisch handelen zouden de letsels (afzonderlijk dan
wel in combinatie) zeker het overlijden tot gevolg hebben gehad.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte de aangeefster op 16 mei 2022 met een mes in haar borst heeft gestoken en in haar hals heeft gesneden, waarbij de aangeefster letsel heeft opgelopen waaraan zij had kunnen overlijden. Dit is door de verdediging ook niet bestreden. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of bij het toebrengen van dat letsel sprake was van voorbedachte rade.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
De rechtbank overweegt als volgt.
De avond voor en de ochtend van het steekincident hebben de verdachte en de aangeefster ruzie gehad in hun woning. Daarbij heeft de aangeefster tegen de verdachte gezegd niet meer met hem te willen trouwen. De ochtend van het steekincident is de aangeefster rond 08:00 uur naar haar kantoor gegaan. Omstreeks 09:30 uur is de verdachte op het kantoor van de aangeefster verschenen. Daar heeft de aangeefster hem bevestigd dat zij uit elkaar zijn, waarna de verdachte is teruggekeerd naar de woning. Vervolgens hebben de verdachte en de aangeefster via WhatsApp en Linkedln contact gehad, waaruit bleek dat hun relatie definitief was beëindigd. Door het laatste bericht van de aangeefster werd de verdachte, naar eigen zeggen, zo boos dat bij hem – in zijn eigen woorden – de schakelaar omging. De verdachte is daarop met de scooter naar het kantoor van de aangeefster gereden en heeft een mes met een lengte van 24 centimeter uit de woning meegenomen.
De omstandigheid dat de verdachte met een mes uit de woning naar het kantoor van de aangeefster is teruggekeerd, is – hoewel dit een sterke aanwijzing is – naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende om vast te stellen dat de verdachte op dat moment reeds het besluit had genomen om de aangeefster van het leven te beroven. De verdachte zegt niet te weten wat op dat moment in hem is omgegaan, bijvoorbeeld over wat hij van plan was of had besloten, en heeft daarover geen opheldering gegeven. Evenmin heeft de rechtbank andere aanwijzingen in het dossier aangetroffen waaruit blijkt dat de verdachte op dat moment al van plan was het slachtoffer van haar leven te beroven.
Dat is anders korte tijd later, toen de verdachte, omstreeks 10:45 uur, wederom op het kantoor van de aangeefster verscheen. De verdachte is direct achter de aangeefster gaan staan, heeft het mes tegen haar keel gezet en tegen haar gezegd dat hij haar kwam vermoorden. In een hierop volgende interactie met de aangeefster – gedurende een tijdspanne van ongeveer een kwartier – heeft de verdachte vragen van de aangeefster beantwoord. Op vragen van de aangeefster waarom hij een mes bij zich had, wat hij kwam doen en waarom zij dood moest, heeft de verdachte geantwoord dat hij haar kwam vermoorden en dat het leven toch geen zin meer heeft als zij niet bij elkaar zijn. Het slachtoffer heeft de verdachte zelfs nog een kus en een knuffel gegeven en de verdachte heeft zijn horloge afgedaan, alvorens hij begon met steken.
Op basis van de uiterlijke verschijningsvormen van deze gedragingen van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat op dat moment bij de verdachte een voornemen bestond om de aangeefster van het leven te beroven. De rechtbank stelt vast dat hij zich in elk geval vanaf dat moment heeft kunnen beraden op dit voornemen. De verdachte heeft in de genoemde tijdspanne van ongeveer een kwartier de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Dat de verdachte zijn besluit niet heeft verlaten, blijkt uit het feit dat hij omstreeks 11:00 uur daadwerkelijk heeft gepoogd de aangeefster om het leven te brengen. De verdachte heeft de aangeefster eerst met het mes in haar borst gestoken en het mes een aantal kwartslagen gedraaid. Van dit steken en de daarop volgende worsteling is de verdachte niet teruggeschrokken, want zodra de aangeefster op de grond was beland, heeft hij met het mes dwars over haar hals gesneden. De verdachte is vervolgens in de hoek van de kamer gaan zitten en heeft tegen de ter plaatse komende verbalisant gezegd “dat was mijn verloofde, zij wil niet meer, ik heb haar vermoord".
Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zoals door de raadsman is betoogd. De rechtbank hecht in dat kader ook waarde aan de omstandigheid dat de verdachte zowel tijdens de uitvoering van zijn besluit – zittend op de grond naast de aangeefster met het mes in zijn hand – als direct daarna interactie heeft gehad met getuige Beekink en dat hij hierin kalm en vastberaden overkwam.
Er zijn geen contra-indicaties aannemelijk geworden die aan het aannemen van voorbedachte rade in de weg staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld en acht de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 16 mei 2022 te Katwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet (na kalm beraad en rustig overleg), met een mes in de borst van die [slachtoffer] gestoken en in de hals van die [slachtoffer] gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) ongemaximeerd wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte berouw heeft getoond en schuldbesef heeft. De verdachte ziet de noodzaak van behandeling en wil daaraan meewerken. De raadsman heeft bepleit dat dwangbehandeling een ‘ultimum remedium’ zou moeten zijn en dat kan worden volstaan met lichtere maatregel zoals een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn verloofde. Hij heeft haar met een mes gestoken in haar borst en geprobeerd haar keel door te snijden. Dat het slachtoffer dit heeft overleefd, is geheel en alleen te danken aan het snelle medisch ingrijpen. De verdachte heeft geprobeerd zijn verloofde, die zich bij hem het meest veilig zou moeten voelen, het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, te ontnemen. Hierdoor heeft hij haar niet alleen lichamelijk letsel toegebracht, waarvoor zij meerdere operaties heeft moeten ondergaan en waarvan zij lang heeft moeten revalideren, maar ook psychisch leed aangedaan. Het slachtoffer is, zoals zij het in haar slachtofferverklaring verwoordde, letterlijk en figuurlijk getekend voor het leven. De littekens op prominente plekken op haar lichaam, namelijk in haar hals en op haar borst, herinneren het slachtoffer dagelijks aan het gebeurde.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat het steekincident zich op het kantoor van het slachtoffer heeft afgespeeld, waardoor nietsvermoedende personen met het geweld en het hevig bloedende slachtoffer zijn geconfronteerd. Daarnaast draagt een dergelijk gewelddadig feit bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 augustus 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapporten van 23 augustus 2022 en 20 september 2022, opgesteld door drs. [GZ psycholoog] (GZ-psycholoog) en dr. [psychiater] (psychiater).
De deskundigen komen – kort gezegd – tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Er is sprake van een duurzaam patroon van instabiliteit op onder meer het gebied van relaties, gemaskeerd door een sociaal vaardig lijkende façade. De verdachte is volstrekt onvoldoende in staat om te gaan met (dreigende) verlating en emoties als angst, krenking, woede en teleurstellingen. Hij heeft onvoldoende voeling met zijn gevoelsleven, waardoor het risico op het verlies van controle op zijn emoties oploopt. Wanneer de emmer overloopt, kan dit leiden tot plotselinge en heftige (agressieve) impulsdoorbraken.
De deskundigen komen, gezien het voorgaande, tot de conclusie dat het bewezenverklaarde deels is voortgekomen uit beperkingen en eigenschappen veroorzaakt door de hiervoor beschreven persoonlijkheidsstoornis. De verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde in verminderde mate in staat om andere gedragskeuzes te maken. De onderzoekers adviseren daarom het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Gezien de persoonlijkheidsproblematiek schatten de deskundigen het risico op herhaling van geweldsdelicten, zonder passende behandeling, op korte termijn in als matig, maar op lange termijn als matig tot hoog, met name wanneer de verdachte opnieuw een relatie zal krijgen.
Om het recidiverisico te verlagen, achten de deskundigen een behandeling van langere duur in een gedwongen kader binnen een forensische kliniek aangewezen. De verdachte heeft namelijk gebrek aan ziekte- en probleeminzicht met een sterke neiging tot externalisatie. Daarnaast maskeert de verdachte het duurzame patroon van instabiliteit door aan de oppervlakte een aangepast en sociaal wenselijk beeld te laten zien. Gezien het voorgaande bestaat het risico dat de verdachte ten onrechte de indruk wekt dat behandeling niet (meer) nodig is en dat hij zal aansturen op vroegtijdige beëindiging hiervan. Om die reden zijn de deskundigen van mening dat een behandeling in een voorwaardelijk kader onvoldoende bescherming en beveiliging zal bieden. De deskundigen adviseren daarom om de noodzakelijke behandeling op te leggen in het kader van tbs met dwangverpleging.
Blijkens het reclasseringsadvies van 9 november 2022, opgesteld door [reclasseringswerker] (reclasseringswerker), sluit de reclassering zich aan bij het advies van de deskundigen om tbs met dwangverpleging op te leggen.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank maakt deze conclusies tot de hare.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit een borderline persoonlijkheidsstoornis bestond en dat deze stoornis bij hem van invloed is geweest op het plegen van het bewezenverklaarde feit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, hetgeen betekent dat zijn strafbaarheid niet geheel is uitgesloten. Het is de rechtbank voldoende gebleken dat de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte een matig tot hoog recidiverisico met zich brengt en dat, teneinde dat risico te verminderen, langdurige en intensieve behandeling van de verdachte noodzakelijk is. De vraag is in welk kader die behandeling moet plaatsvinden.
Het advies van de deskundigen maakt naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk waarom behandeling in een voorwaardelijk kader niet volstaat. De verwachting is dat de verdachte bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden, een sociaal wenselijk beeld zal laten zien (schijnaanpassing) en daarmee ten onrechte de indruk kan wekken dat behandeling niet meer nodig is. De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen op dit punt en is het dan ook niet eens met de raadsman dat behandeling in een voorwaardelijk kader, zoals een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, voldoende waarborg biedt. Bovendien zal de verdachte, zoals hierna zal blijken, ook worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van vijf jaar te boven gaat, zodat oplegging van tbs met voorwaarden tevens (wettelijk) is uitgesloten.
Dit alles maakt dat de rechtbank de maatregel van tbs met dwangverpleging aan de verdachte zal opleggen.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het kunnen opleggen van deze maatregel is voldaan. De rechtbank beschikt over een advies van twee deskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, Sr (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld), tijdens het begaan van dit feit bestond bij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van tbs met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot moord. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, aan de verdachte naast de tbs met dwangverpleging ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van die straf aansluiting gezocht bij straffen die gerechtelijke instanties in vergelijkbare gevallen hebben opgelegd. De rechtbank heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 68.986,45, bestaande uit € 50.000,00 immateriële schade en € 18.986,45 materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft verder bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren voor een deel van de materiële schade. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het verlies aan verdienvermogen niet goed te beoordelen is en dat de verdachte heeft meebetaald aan de kosten van de hypotheek.
Ook heeft de raadsman verzocht bij (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet te bepalen dat gijzeling kan worden toegepast dan wel de duur van de gijzeling te stellen op maximaal 1 dag. Hij voert daartoe aan dat het in dit geval onrechtvaardig zou zijn wanneer de verdachte in het geval hij het bedrag ter vergoeding van de schade niet kan betalen, zou worden gegijzeld in plaats van dat wordt begonnen met zijn behandeling, aldus de raadsman.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de namens de benadeelde partij aangehaalde uitspraak niet geheel vergelijkbaar, reeds omdat in die zaak sprake was van blijvende gevolgen van de bij de steekpartij opgelopen verwondingen, terwijl de benadeelde partij in onderhavige zaak naar verwachting volledig zal herstellen van haar verwondingen.
Gelet op de bedragen die gerechtelijke instanties in vergelijkbare gevallen toekennen, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 40.000,00.
Materiële schadeDe vordering is namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Anders dan de verdediging naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de post ‘verlies aan arbeidsvermogen’ goed te beoordelen is. Dit deel van de vordering is namelijk voldoende onderbouwd, met stukken waarvan de juistheid niet is betwist. Het argument van de raadsman dat de verdachte ook heeft meebetaald aan de hypotheek, treft geen doel nu uit de vordering blijkt dat slechts de helft van de hypotheekkosten worden gevorderd, te weten het deel dat de benadeelde partij heeft bekostigd zonder nut omdat zij geen gebruik kon maken van de woning. De rechtbank volgt de raadsman dan ook niet in zijn verzoek om de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan voorts worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal daarom de vordering ten aanzien van de materiële schade geheel toewijzen.
Conclusie
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 58.986,45, bestaande uit € 40.000,00 aan immateriële schade en € 18.986,45 aan materiële schade. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 mei 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr aan de verdachte opgelegd.
In afwijking van het verzoek van de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat, als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling niet kan worden toegepast of het maximaal aantal dagen gijzeling te bepalen op 1 dag. Gelet op de summiere onderbouwing van dit standpunt, kan de rechtbank niet vaststellen of het in dit geval, zoals gesteld, op voorhand onredelijk zou zijn om te bepalen dat gijzeling kan worden toegepast.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen mes, vermeld onder 4 op de beslaglijst d.d. 2 november 2022, moet worden onttrokken aan het verkeer, omdat de verdachte met behulp van dit voorwerp het strafbare feit heeft gepleegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 4 genoemde voorwerp, te weten het mes, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 289 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot moord;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte en beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 58.986,45, bestaande uit € 40.000,00 aan immateriële schade en € 18.986,45 aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 mei 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
De schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 58.986,45, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 mei 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 314 dagen;
de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Beslag;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 4 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Mes (omschrijving: [PL nummer] ).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. R. Wieringa, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Veenstra, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 december 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PL nummer] , van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 574).