In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 november 2022, betreft het een beroep van een gezin van Azerbeidjaanse nationaliteit tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. De aanvraag was afgewezen op basis van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen, waarbij verweerder stelde dat de gezinsleden zich langer dan drie maanden aan het toezicht van de IND hadden onttrokken. De rechtbank oordeelt dat de toerekening van het handelen van de ouders aan de minderjarige kinderen een indringender toets rechtvaardigt, gezien de fundamentele rechten van de kinderen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bijzondere omstandigheden van de kinderen. De rechtbank wijst erop dat de eisers vrijgesteld zijn van griffierecht en dat zij recht hebben op een proceskostenvergoeding van € 1.518,-.