In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022, betreft het een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser, die eerder als voorman interieurverzorger werkte, had zich op 25 januari 2019 ziek gemeld na een ongeval en had in 2020 een uitkering aangevraagd. Het UWV kende hem een WGA-uitkering toe, maar eiser was van mening dat hij recht had op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het UWV onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de conclusie dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts had in zijn rapport aangegeven dat er een behandeling aan de gang was, maar de rechtbank oordeelde dat de inschatting van de kans op herstel niet was gebaseerd op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten. De rechtbank wees op de eerdere behandelingen en operaties die eiser had ondergaan, waaruit bleek dat er geen verbetering was opgetreden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van duurzame arbeidsongeschiktheid.