Overwegingen
1. Eiser heeft op 7 april 2020 en 11 juni 2020 aanvragen ingediend om een uitkering op grond van respectievelijk de Tozo-1 en de Tozo-2.
2. Verweerder heeft de primaire besluiten gehandhaafd in het bestreden besluit. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser € 1.720,- aan huurinkomsten per maand ontvangt uit de verhuur van drie kamers in zijn woning. Daarop heeft verweerder een bedrag van € 64,79 per kamerbewoner in mindering gebracht voor gas-, water- en elektriciteitskosten. Dit bedrag is gebaseerd op cijfers van het Nibud. De overige door eiser opgegeven kosten worden niet in mindering gebracht omdat dit verwervingskosten betreffen. Deze berekening leidt tot de conclusie dat de inkomsten van eiser uit de verhuur van de drie kamers hoger waren dan de voor eiser van toepassing zijnde bijstandsnorm, aldus verweerder. Om die reden komt eiser niet in aanmerking voor een uitkering op grond van de Tozo-1 en de Tozo-2
3. Eiser meent dat hij wel recht heeft op een Tozo-uitkering. Daartoe voert hij – kort gezegd – aan dat de inkomsten uit zijn bedrijf immers met 20% zijn gedaald en dat zijn inkomsten uit de verhuur van kamers lager waren dan de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm doordat hij ook kosten heeft.
4. Uit artikel 1 van de Tozo in verbinding met artikel 11 van de Participatiewet (Pw) volgt dat eiser alleen dan voor algemene bijstand op grond van de Tozo in aanmerking komt als zijn netto inkomen ten tijde van belang onder de voor hem geldende bijstandsnorm ligt.
5. De stelling van eiser dat de inkomsten uit zijn bedrijf met 20% zijn gedaald en hij daarom recht heeft op een uitkering op grond van de Tozo-1 en -2 treft geen doel. Uit artikel 1 van de Tozo-1 en -2 in samenhang met artikel 11 van de Pw volgt immers dat voor de vraag of eiser recht heeft op een uitkering ingevolge de Tozo-1 en -2, bepalend is of zijn netto inkomen onder de voor hem geldende bijstandsnorm lag. De vraag of zijn inkomsten uit zijn bedrijf met 20% zijn gedaald is voor de toepassing van de Tozo-1 en -2 dus niet van belang.
6. In de te beoordelen periode bedroeg op grond van artikel 21 van de Pw de voor eiser van toepassing zijnde bijstandsnorm € 1.052,32 tot 1 juli 2020 en met ingang van 1 juli 2020 € 1.059,03.
7. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Pw wordt, voor zover hier van belang, onder inkomen verstaan inkomsten uit verhuur dan wel inkomsten die naar hun aard met deze inkomsten overeenkomen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
8. De rechtbank overweegt dat in de nota van toelichting bij de Tozo-1 en -2 expliciet vermeld is dat het uitgangspunt bij het vaststellen van het inkomen het inkomensbegrip van artikel 32 van de Pw is.In artikel 6 van de Tozo zijn enige afwijkende bepalingen opgenomen. In de toelichting bij artikel 6 van de Tozo is opgenomen dat op grond van artikel 78f van de Pw kan worden afgeweken van artikel 32 van de Pw. In de toelichting wordt ingegaan op de uitzonderingen die in dit besluit zijn gemaakt ten aanzien van het inkomensbegrip in de Pw.Uit de tekst van de Tozo en de toelichting daarop blijkt niet dat ervoor is gekozen om een uitzondering te maken voor inkomsten uit verhuur van kamers in privé-eigendom. Dit betekent dat verweerder de inkomsten uit verhuur van kamers terecht heeft aangemerkt als inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw.
9. Vast staat dat maandelijks een bedrag van € 1.720,- aan inkomsten uit verhuur werd gestort op de bankrekening van eiser in de periode in geding. Niet in geschil is dat hij vrijelijk kan beschikken over die bankrekening en daarmee over deze inkomsten.
10. Eiser betoogt dat de feitelijke kosten van gas, water en elektriciteit en ook een aantal andere kosten in mindering dienen te worden gebracht op zijn inkomsten uit verhuur. Hij voert de volgende kosten op: hypotheeklasten, elektra, water, verzekering, internet, materiaal action, materiaal gamma, materiaal hartwijk, materiaal karwei en WOZ-belasting. Omdat hij drie kamers verhuurt, voert hij ¾ van de voormelde kostenposten op en brengt dat bedrag in mindering op de maandelijks door hem ontvangen € 1.720,-. Dit betekent dat hij slechts € 794,46 aan netto inkomsten had per maand. Daarmee zijn zijn inkomsten lager dan de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm als neergelegd in artikel 21 van de Pw. Bovendien moeten ook zijn schulden op zijn inkomsten in mindering worden gebracht, aldus eiser.
11. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak artikel 32, eerste lid, van de Pw, geen ruimte biedt om bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen de verwervingskosten te verrekenen.Bij het bepalen van inkomen uit verhuur van (kamers in) een koopwoning dienen naar vaste rechtspraak de aan de koopwoning verbonden lasten als verwervingskosten buiten aanmerking te blijven.De wetgever heeft de feitelijk ontvangen en daarmee te besteden middelen, na aftrek van de daarover verschuldigde belasting en premies, als inkomen in aanmerking willen nemen en niet het inkomen onder aftrek van de verwervingskosten.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het inkomen van eiser boven de voor hem geldende bijstandsnorm lag in de periode in geding. Met netto inkomsten wordt blijkens de onder 11 vermelde uitspraken bedoeld de bruto inkomsten waarop de verschuldigde belasting en premies in mindering worden gebracht. De door eiser opgevoerde kosten als hypotheeklasten, WOZ-belasting en materiaalkosten mogen niet in mindering worden gebracht, omdat deze kosten zien op de lasten die verbonden zijn aan de koopwoning van eiser. Nu uit voormelde rechtspraak volgt dat deze kosten niet kunnen worden verrekend met de inkomsten uit verhuur, ligt het inkomen van eiser reeds daarom boven de voor hem geldende bijstandsnorm – nog daargelaten de vraag of de overige door eiser opgevoerde kosten in mindering dienen te worden gebracht op de inkomsten uit verhuur. Verweerder heeft bovendien uit mogen gaan van een normbedrag van € 64,79 per kamerbewoner aan gas- water- en elektriciteitskosten. Eiser heeft namelijk niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat dit normbedrag per huurder onvoldoende is en dat de aftrek van die kosten ertoe zou leiden dat zijn inkomsten lager zijn dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Tot slot is het vaste rechtspraak dat schulden niet kunnen worden afgewenteld op de bijstand, zodat verweerder geen rekening behoeft te houden met de door eiser opgegeven schulden.Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht afwijzend beslist op de aanvragen van eiser om een uitkering op grond van de Tozo-1 en de Tozo-2. Het bestreden besluit houdt daarom stand.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.