ECLI:NL:RBDHA:2022:12679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
NL22.14677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring van inschrijving voor EU-burger wegens onvoldoende bewijs van economische activiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Bulgaarse eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verklaring van inschrijving als burger van de Unie, maar deze aanvraag werd op 17 december 2021 afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 30 juni 2022 ongegrond verklaard, waarna de eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 16 november 2022 verscheen de eiseres niet, maar haar gemachtigde was aanwezig.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was overgelegd om aan te tonen dat de eiseres als economisch actieve Unieburger kon worden aangemerkt. De eiseres had geen relevante documenten overgelegd, zoals loonstroken en bankafschriften, die haar economische activiteit konden onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij voldeed aan de voorwaarden voor inschrijving als EU-burger.

Daarnaast werd overwogen dat de eiseres niet voldoende had onderbouwd waarom haar dienstverband niet als dubieus moest worden beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de verklaringen van de eiseres en haar echtgenoot tegenstrijdig waren en dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er onvoldoende gegevens beschikbaar waren om te beoordelen of de eiseres een economische niet-actieve Unieburger was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14677

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

In het besluit van 17 december 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een verklaring van inschrijving voor burgers van de Unie afgewezen.
In het besluit van 30 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Bulgaarse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Zij is op 15 januari 2021 in Albanië in het huwelijk getreden met [naam], die daarna de achternaam van eiseres heeft aangenomen. Op 1 juni 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot afgifte van een verklaring van inschrijving voor burgers van de Unie.
2. Aan het primaire besluit, zoals gehandhaafd is bij het bestreden besluit, legt verweerder ten grondslag dat niet kan worden beoordeeld of eiseres als economisch actieve Unieburger kan worden aangemerkt, omdat er te weinig gegevens zijn overgelegd. Ook kan niet worden vastgesteld of eiseres op basis van andere stukken als economisch niet-actieve Unieburger aangemerkt kan worden.
3. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres een economisch actieve Unieburger is. In dit kader voert zij aan dat verweerder dit standpunt niet nader heeft onderbouwd en dat hij heeft nagelaten de precieze situatie te onderzoeken. Ook voert zij aan dat niet is gemotiveerd waarom verweerder haar dienstverband als dubieus bestempeld.
3.1.
Op grond van artikel 8, derde lid van richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn) kunnen de lidstaten voor de afgifte van de verklaring van inschrijving slechts verlangen, ten aanzien van een burger van de Unie die valt onder artikel 7, lid 1, onder a), dat hij een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort overlegt alsmede een verklaring van indienstneming of tewerkstelling, dan wel bewijs dat hij zelfstandige is.
Op grond van artikel 7.2a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenvoorschrift, legt de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Besluit, die zich aanmeldt voor inschrijving in de vreemdelingenadministratie, voor zover hij in Nederland verblijft als werknemer: een werkgeversverklaring of arbeidsovereenkomst over waaruit blijkt dat hij in Nederland reële en daadwerkelijke arbeid verricht anders dan louter marginaal en bijkomstig van aard.
In de nota van toelichting bij het besluit van 24 april 2006, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit in verband met de implementatie van de Verblijfsrichtlijn (Staatsblad 2016, 215, blz. 22-23) is bepaald dat wat betreft de administratieve formaliteiten voor burgers van de Unie de richtlijn, ter voorkoming van misbruik, voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten van burgers van de Unie te verlangen het bewijs te leveren dat zij voldoen aan de voorwaarden voor verblijf van langer dan drie maanden (zie artikel 8 van de richtlijn). In Nederland wordt voor EU- en EER-onderdanen voorzien in een verplichting tot aanmelding ter inschrijving in de vreemdelingenadministratie (en daarmee in de BVV), waarbij wordt verlangd dat de in artikel 8, derde lid, van de richtlijn nauw omschreven bewijzen worden overlegd. Aangezien de verklaring van inschrijving onmiddellijk moet worden afgegeven (zie artikel 8, tweede lid, van de richtlijn) en alleen in specifieke gevallen waarin redelijke twijfel bestaat wordt nagegaan of aan de voorwaarden is voldaan (zie artikel 14, tweede lid, van de richtlijn), is het systeem betrekkelijk soepel. In geval van een zodanig, specifiek geval van redelijke twijfel wordt de inschrijving en daarmee ook de afgifte van de verklaring van inschrijving aangehouden tot onderzoek de twijfel heeft weggenomen. Daarna vindt hetzij alsnog inschrijving plaats en wordt de verklaring van inschrijving afgegeven, namelijk indien is komen vast te staan dat aan de voorwaarden is voldaan, hetzij wordt een beschikking gegeven, inhoudende dat niet aan de relevante voorwaarden is voldaan.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 26 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2097, bepaald dat deze vereisten in overeenstemming zijn met de Verblijfsrichtlijn.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar aanvraag geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit volgt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor verblijf van langer dan drie maanden. Voorts blijkt uit het dossier dat de echtgenoot van eiseres, op dezelfde datum als eiseres haar aanvraag heeft ingediend, een aanvraag heeft ingediend om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet en dat hij daarbij ook geen bewijsstukken heeft overlegd. Uit het dossier van eiseres blijkt voorts dat op 28 juni 2021 een herstel verzuim termijn is geboden aan de echtgenoot van eiseres en aan eiseres zelf voor het overleggen van een aantal stukken ter onderbouwing van de aanvragen. Op 15 juli 2021 hebben eiseres en haar echtgenoot ontbrekende stukken overgelegd. Op 3 augustus 2021 heeft eiseres nadere gegevens over haar werkzaamheden overgelegd. Op 8 november 2021 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden over de ingediende aanvragen van eiseres en haar echtgenoot en op 10 november 2021 heeft verweerder aan eiseres onder meer gevraagd om alle loonstroken van april 2021 tot en met oktober 2021 betreffende haar dienstverband bij [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] over te leggen, als ook een kopie van haar bankafschriften van april 2021 tot en met oktober 2021 (waaruit saldo en alle inkomsten en uitgaven blijken). Eiseres heeft enkel de loonstroken over de maanden mei 2021 tot en met oktober 2021 en dus niet die van april 2021 overgelegd en daarnaast heeft zij slechts bankafschriften met daarop de storting van het loon op haar bankrekening overgelegd. Zij heeft nagelaten afschriften te overleggen waaruit haar saldo en alle inkomsten en uitgaven blijken. Daarnaast heeft verweerder zich in het primaire besluit onbetwist en gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres en haar echtgenoot tegenstrijdig en vaag hebben verklaard over de werkzaamheden van eiseres bij [naam bedrijf] tijdens de hoorzitting van 8 november 2021. Bovendien heeft verweerder eiseres onbetwist tegengeworpen dat haar verklaringen over haar werkzaamheden een week voor de hoorzitting niet stroken met hetgeen uit overheidssystemen blijkt. Uit het interne administratiesysteem van de overheid is immers gebleken dat eiseres’ dienstverband bij [naam bedrijf] op 31 oktober 2021 is beëindigd. Verweerder heeft zich, op grond hiervan, ook voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het dienstverband van eiseres bij [naam bedrijf] dubieus is en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt werknemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn.
Nu eiseres heeft nagelaten de gevraagde kopie van haar bankafschriften van april 2021 tot en met oktober 2021 (waaruit saldo en alle inkomsten en uitgaven blijken) over te leggen, heeft verweerder zich tevens terecht op het standpunt gesteld dat er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om te beoordelen of eiseres een economische niet-actieve Unieburger is. Immers niet is gebleken dat eiseres voldoende middelen heeft in de zin van artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn. Verweerder hoefde onder deze omstandigheden dan ook geen nader onderzoek te doen naar de reden waarom eiseres (tijdelijk) geen werkzaamheden verricht dan wel naar haar middelen van bestaan voor zover dat al niet is gedaan tijdens de hoorzitting van 8 november 2021.
4. Eiseres voert aan dat verweerder haar had moeten horen in bezwaar over het familieleven dat zij in Nederland heeft opgebouwd.
4.1.
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, volgt dat een bezwaar alleen ‘kennelijk’ ongegrond is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander oordeel dan vervat in het primaire besluit.
4.2.
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 6 juli 2022 heeft benadrukt, is de plicht om te horen afhankelijk van wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd. Het is aan de vreemdeling om in bezwaar concreet toe te lichten waarom hij zich niet kan verenigen met het primaire besluit. Hoewel in het kader van familieleven van Unieburgers de hoorplicht temeer van belang is, rust er dus eerst nog wel een taak op de vreemdeling. In dit geval heeft eiseres in bezwaar alleen gesteld dat zij familieleven heeft, maar dit verder niet toegelicht of onderbouwd. Met betrekking tot haar werkzaamheden in Nederland heeft eiseres alleen gesteld dat niet is gemotiveerd waarom verweerder haar dienstverband als dubieus bestempeld. Eiseres is niet ingegaan op de concrete tegenwerpingen van verweerder in het primaire besluit over die werkzaamheden. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit en dus dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder heeft daarom van het horen van eiseres kunnen afzien. De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Rademakers - Heins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.