ECLI:NL:RVS:2018:2097

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
201700748/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing aanvraag verblijfsdocument

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 13 juni 2016 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, omdat zij niet de vereiste verklaring van inschrijving van haar echtgenoot, die de Letse nationaliteit heeft, heeft overgelegd. De vreemdeling, die de Kameroense nationaliteit bezit, heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag bevestigde op 23 december 2016 de afwijzing van de staatssecretaris, waarop de vreemdeling hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 25 juni 2018 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de verklaring van inschrijving heeft geëist, omdat deze noodzakelijk is voor de afgifte van het verblijfsdocument. De vreemdeling betoogde dat het ingevulde formulier voor registratie als burger van de Unie voldoende zou moeten zijn, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet. De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling niet kon aantonen dat haar echtgenoot geregistreerd staat als burger van de Unie, aangezien hij geen verklaring van inschrijving had ontvangen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen. De Afdeling benadrukte dat de afgifte van een verblijfsdocument geen constitutief besluit is, maar een declaratoire handeling die slechts het bestaande verblijfsrecht bevestigt. De Afdeling concludeerde dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor het document, omdat de vereiste verklaring van inschrijving ontbreekt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 juni 2018.

Uitspraak

201700748/1/V3.
Datum uitspraak: 25 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 december 2016 in zaak nr. 16/23599 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Luscuere, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    De vreemdeling heeft de Kameroense nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij haar in Nederland verblijvende echtgenoot, die de Letse nationaliteit heeft (hierna: referent). De reden waarom de staatssecretaris heeft geweigerd een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) af te geven, is dat de vreemdeling de verklaring van inschrijving van referent als burger van de Europese Unie niet heeft overgelegd. Uit de systemen blijkt volgens de staatssecretaris ook niet dat referent is geregistreerd als burger van de Unie. De vreemdeling meent dat het ingevulde formulier voor registratie als burger van de Unie voor de staatssecretaris genoeg had moeten zijn om het document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 af te geven. In geschil is of de staatssecretaris de verklaring van inschrijving terecht heeft geëist of genoegen had moeten nemen met het ingevulde formulier voor registratie.
3.    In de aangevallen uitspraak volgt de rechtbank niet het standpunt van de vreemdeling dat referent geregistreerd staat als burger van de Unie, omdat het formulier voor registratie als burger van de Unie is ingevuld. Tot op heden heeft referent namelijk geen verklaring van inschrijving ontvangen. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris dan ook aan de vreemdeling het document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 terecht geweigerd krachtens artikel 8.13, derde lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000).
4.    In grief 1 klaagt de vreemdeling, samengevat en zakelijk weergegeven, dat de rechtbank, door zo te overwegen, heeft miskend dat met de eis van afgifte van een verklaring van inschrijving een vereiste wordt gesteld waaraan zij niet kan voldoen, omdat uit de nationale regelgeving niet volgt wat een dergelijke verklaring is en hoe zij deze kan verkrijgen. Zodra zij het ingevulde formulier voor registratie als burger van de Unie heeft overgelegd, is volgens de vreemdeling aan de inschrijvingseis voldaan.
4.1.    De artikelen 8.12, vierde, vijfde en zesde lid en 8.13, eerste, tweede en derde lid, van het Vb 2000 en artikel 7.2a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000) zijn een implementatie van de artikelen 8 en 10 van de Verblijfsrichtlijn. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Verblijfsrichtlijn volgt dat de inschrijving van burgers van de Unie niet is bedoeld om het verblijfsrecht te bewijzen, maar om de lidstaten die dit wensen in staat te stellen de verplaatsingen van de bevolking na te gaan. De inschrijving kan worden geweigerd, als de burger van de Unie niet bij machte is de in artikel 8 van de Verblijfsrichtlijn genoemde documenten over te leggen (Raadsdocument 10572/02 van 10 juli 2002, blz. 23-24, www.consilium.europa.eu). De nota van toelichting bij het besluit van 24 april 2006, houdende wijziging van het Vb 2000 in verband met de implementatie van de Verblijfsrichtlijn (Staatsblad 2016, 215, blz. 22-23) maakt ook melding van deze weigeringsmogelijkheid. Omdat de verklaring van inschrijving onmiddellijk moet worden afgegeven (zie artikel 8, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn) en alleen in specifieke concreet benoemde gevallen geweigerd moet worden, is het volgens de nota van toelichting een betrekkelijk soepel systeem. Deze regeling in het Vb 2000 en het VV 2000 is naar het oordeel van de Afdeling in overeenstemming met de Verblijfsrichtlijn.
4.2.    De hiervoor genoemde weigeringsmogelijkheid vergt een beoordeling van de documenten van de referent en dat maakt al dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het standpunt van de vreemdeling niet kan worden gevolgd dat referent geregistreerd staat als burger van de Unie op de enkele grond dat het formulier voor registratie als burger van de Unie is ingevuld, terwijl van een verklaring van inschrijving niet gebleken is. Uit dat formulier voor registratie blijkt immers niet dat die noodzakelijke beoordeling van de documenten van de referent heeft plaatsgevonden. Weliswaar is in het Vb 2000 niet nader uitgewerkt wat onder een verklaring van inschrijving moet worden verstaan, maar uit de nota van toelichting blijkt, anders dan de vreemdeling betoogt, afdoende wat hiermee wordt bedoeld. Verder is in artikel 8.12, zesde lid, van het Vb 2000 duidelijk weergegeven wat er in een dergelijke verklaring staat en is in artikel 7.2a, eerste lid, van het VV 2000 nader uiteengezet welke gegevens en bescheiden een vreemdeling die een dergelijke verklaring wenst, moet overleggen.
4.3.    Omdat artikel 8.13, derde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 voor de afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 een verklaring van inschrijving vereist van de Unieburger waarbij de vreemdeling wil verblijven, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris dit document in dit geval terecht heeft geweigerd, omdat die verklaring ontbreekt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 3 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM5541, onder 2.1, is de afgifte van een verblijfsdocument ten bewijze van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan geen constitutief besluit, maar een declaratoire handeling. Dat document schept dus geen verblijfsrecht, maar bevestigt slechts een (al bestaand) verblijfsrecht. De omstandigheid dat de vreemdeling in dit geval niet in aanmerking komt voor een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 vanwege de hiervoor genoemde administratieve reden, betekent dus op zichzelf, anders dan de staatssecretaris in zijn besluiten van 13 juni 2016 en 27 september 2016 lijkt te veronderstellen, niet dat de vreemdeling geen (afgeleid) verblijfsrecht heeft. Voor het bestaan van dat verblijfsrecht is bepalend of aan de artikelen 8.12 en 8.13, eerste lid, van het Vb 2000, die de implementatie vormen van artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn, is voldaan. De grief faalt.
5.    Wat als grieven 2 en 3 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
6.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Nienhuis
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2018
466.
BIJLAGE
Verblijfsrichtlijn (PB 2004, L 158, met rectificatie in PB 2004 L 229)
Artikel 3
1. Deze richtlijn is van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2), die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
[…]
Artikel 7
1. Iedere burger van de Unie heeft het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven:
a) indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is,
b) indien hij voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland, en over een verzekering beschikt die de ziektekosten in het gastland volledig dekt […].
2. Het verblijfsrecht van lid 1 strekt zich uit tot familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, en die de burger van de Unie begeleiden of zich in het gastland bij hem voegen, en voldoen aan de voorwaarden onder a), b) of c).
Artikel 8
1. Onverminderd artikel 5, lid 5, kan het gastland voor verblijven van meer dan drie maanden burgers van de Unie de verplichting opleggen om zich bij de bevoegde autoriteiten te laten inschrijven.
2. De voor de inschrijving gestelde termijn mag niet korter zijn dan drie maanden te rekenen vanaf de datum van binnenkomst. Er wordt onmiddellijk een verklaring van inschrijving afgegeven, waarin naam en adres van de ingeschreven persoon en de datum van inschrijving worden vermeld. Niet-naleving van de verplichting tot inschrijving kan worden bestraft met evenredige en niet-discriminerende sancties.
3. Voor de afgifte van de verklaring van inschrijving kunnen de lidstaten slechts verlangen:
— ten aanzien van een burger van de Unie die valt onder artikel 7, lid 1, onder a), dat hij een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort overlegt alsmede een verklaring van indienstneming of tewerkstelling, dan wel bewijs dat hij zelfstandige is.
— ten aanzien van een burger van de Unie die valt onder artikel 7, lid 1, onder b), dat hij een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort overlegt en bewijst dat hij aan die bepaling voldoet;
[…]
Artikel 9
1. Indien de duur van het voorgenomen verblijf van de familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten langer is dan drie maanden, verstrekken de lidstaten hun een verblijfskaart.
[…]
Artikel 10
1. Het verblijfsrecht van de familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, wordt binnen zes maanden na de datum van indiening van een aanvraag terzake vastgesteld door de afgifte van een document, „verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie" genoemd. Een verklaring dat de aanvraag om een verblijfskaart is ingediend, wordt onmiddellijk afgegeven.
2. Voor de afgifte van de verblijfskaart verlangen de lidstaten overlegging van de volgende documenten:
[…]
c. een verklaring van inschrijving, of indien een inschrijvingssysteem ontbreekt een ander bewijs van verblijf in het gastland, van de burger van de Unie die zij begeleiden of bij wie zij zich voegen;
[…]
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 8.7
1. Deze paragraaf is van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
2. Deze paragraaf is eveneens van toepassing op de familieleden die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleiden of zich bij hem in Nederland voegen, voor zover het betreft:
a. de echtgenoot;
[…]
Artikel 8.12
1. De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is […];
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
[…].
4. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, kan zich aanmelden bij Onze Minister ter inschrijving in de vreemdelingenadministratie, ingeval hij langer dan drie maanden in Nederland heeft verbleven dan wel beoogt langer dan drie maanden in Nederland te verblijven.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gegevens en bescheiden die de vreemdeling bij de in het vorige lid bedoelde melding moet verstrekken of overleggen.
6. Onze Minister verstrekt na de in het vierde lid bedoelde inschrijving onmiddellijk een verklaring van inschrijving, waarin naam en adres van de ingeschreven vreemdeling en de datum van inschrijving worden vermeld.
[…]
Artikel 8.13
1. De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, voor zover hij in Nederland verblijft bij een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder a, b of c.
2. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, meldt zich uiterlijk binnen een maand na afloop van de in artikel 8.11, tweede lid, bedoelde periode aan bij Onze Minister, in geval hij beoogt langer dan drie maanden in Nederland te verblijven, en dient daarbij een aanvraag in tot afgifte van een verblijfsdocument.
3. Bij de indiening van de aanvraag legt de vreemdeling over:
[...]
b. de verklaring van inschrijving van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, bij wie hij in Nederland verblijft;
[…]
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 7.2a
1. Indien de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Besluit, zich aanmeldt voor inschrijving in de vreemdelingenadministratie, legt hij de volgende gegevens en bescheiden over:
a. een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort;
b. voor zover hij in Nederland verblijft als werknemer: een werkgeversverklaring of arbeidsovereenkomst waaruit blijkt dat hij in Nederland reële en daadwerkelijke arbeid verricht anders dan louter marginaal en bijkomstig van aard;
c. voor zover hij in Nederland verblijft als zelfstandige: een bewijs van inschrijving in het handelsregister en bewijs waaruit blijkt dat hij in Nederland reële en daadwerkelijke arbeid verricht anders dan louter marginaal en bijkomstig van aard, zoals een daartoe strekkende balans, winst- of verliesrekening, maandelijkse opgaven van bedrijfsresultaten of, als de genoemde bewijsstukken nog niet aanwezig zijn, verklaring of prognose, opgesteld door een accountant of financieel adviseur;
d. voor zover hij in Nederland verblijft als student: een bewijs van inschrijving voor een opleiding, bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder c, van het Besluit, een verklaring of een gelijkwaardig middel naar zijn keuze waaruit blijkt hij beschikt over voldoende middelen van bestaan en een bewijs van een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
e. voor zover hij in Nederland verblijft als economisch niet-actieve: een bewijsstuk waaruit blijkt dat wordt beschikt over toereikende bestaansmiddelen om te voorkomen dat de vreemdeling tijdens het verblijf ten laste komt van de algemene middelen en een bewijs van een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.