ECLI:NL:RBDHA:2022:12650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
NL22.9930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen

In deze zaak heeft eiser, [naam] Shamlan, beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 13 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. Op 17 augustus 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd, maar eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft het voornemen geuit om zonder zitting uitspraak te doen, waarop eiser heeft ingestemd. Verweerder heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd, waardoor de rechtbank op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doet zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen. Eiser heeft in dat opzicht geen procesbelang meer. Daarnaast is de vraag aan de orde of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat hij geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. De rechtbank concludeert dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsomregeling in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de voor de behandeling van asielaanvragen geldende procedureregels ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke procedures.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil. Eiser heeft echter wel recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 379,50. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot het genoemde bedrag. Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9930

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] Shamlan, eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J-A. Nijland),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 13 november 2021.
Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen.
Bij besluit van 17 augustus 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd.
Bij bericht van 18 augustus 2022 heeft eiser medegedeeld dat hij het beroep handhaaft.
De rechtbank heeft het voornemen geuit om zonder zitting uitspraak te doen. Eiser heeft daarmee ingestemd. Verweerder heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd. De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, stelt de rechtbank vast dat met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen, zodat eiser gelet op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft.
2. De vraag ligt voor of eiser (op grond van artikel 4:19 van de Awb) in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder bij de inwilliging van de asielaanvraag dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Om die reden kan verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren. Eiser stelt dat de Tijdelijke wet in zoverre onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. Hierbij verwijst hij onder meer naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022. [1]
3. Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hier aan de orde gestelde regeling met het Unierecht geldt dat het buiten toepassing laten van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in voor asielaanvragen ongunstiger procedurevoorschriften dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel). Daarnaast mag de uitoefening van het door het Unierecht verleende recht op internationale bescherming in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
4. In genoemde uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch is geconcludeerd tot de onverbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarbij de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en artikel 8:55c van de Awb is uitgesloten voor besluiten op asielaanvragen. De rechtbank overweegt daartoe in die uitspraak dat bedoelde uitsluiting in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de voor de behandeling van asielaanvragen geldende procedureregels door deze uitsluiting ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke (nationaalrechtelijke) procedures.
5. Deze rechtbank en zittingsplaats is op 23 september 2022 [2] tot de conclusie gekomen dat soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zich niet voordoen en dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre dus niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om van dat oordeel af te wijken.
6. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
7. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
8. Eiser heeft vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag beroep kunnen instellen bij de rechtbank. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.