ECLI:NL:RBDHA:2022:12624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
NL22.18219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Bulgarije in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, omdat eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Eiser voerde aan dat Bulgarije systematisch pushbacks toepast, waardoor het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer zou gelden. De rechtbank heeft de situatie in Bulgarije beoordeeld en vastgesteld dat, hoewel er pushbacks plaatsvinden, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt om zonder bescherming te worden uitgezet. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht geen aanleiding heeft gezien om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18219

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
In de uitspraak van 3 oktober 2022, van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat eiser niet mag worden overgedragen aan Bulgarije tot een week na bekendmaking van de uitspraak op het beroep. [1]
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Zengin. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 11 maart 2022 in Nederland asiel aangevraagd.
2. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Bulgarije verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag, omdat hij al eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. [3] De Bulgaarse autoriteiten hebben niet binnen de daarvoor gestelde termijn gereageerd op dit terugnameverzoek van Nederland. Hierdoor is een fictief claimakkoord ontstaan. [4]
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij stelt zich hiertoe op het standpunt dat in Bulgarije systematisch pushbacks plaatsvinden waardoor ten aanzien van Bulgarije niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser betoogt dat sprake is van een vergelijkbare situatie als in Kroatië, waarover de Afdeling [5] bij uitspraak van 13 april 2022 heeft geoordeeld dat vanwege het plaatsvinden van systematische push backs in dat land niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6] Verweerder moet nader onderzoek doen naar het risico op uitzetting door Bulgarije indien hij aan dat land wordt overgedragen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een viertal uitspraken [7] , waaronder een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 13 juni 2022. [8] Verweerder heeft tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld waardoor verweerder gehouden is nader onderzoek te verrichten naar de situatie van Dublinterugkeerders in Bulgarije. Ter zitting heeft eiser nog gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2022. [9]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is daarin niet geslaagd.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet bestrijdt dat er in Bulgarije pushbacks plaatsvinden. Pushbacks worden in zijn algemeenheid aangemerkt als een fundamentele systeemfout in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. [10] Aan de orde is de vraag of deze fundamentele systeemfout ook relevant is voor de overdracht van Dublinterugkeerders aan Bulgarije.
6. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door Bulgarije zal worden uitgezet zonder dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen indienen, dan wel tijdens de behandeling daarvan. De informatie waarnaar eiser heeft verwezen vormt geen concreet aanknopingspunt voor het oordeel dat (ook) vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening op basis van een (fictief) claimakkoord worden overgedragen in Bulgarije te maken krijgen met pushbacks. Het enkele feit dat er aan de buitengrenzen pushbacks plaatsvinden en dat Dublinclaimanten zich in de regel vrij op het grondgebied van Bulgarije kunnen bewegen is onvoldoende voor het oordeel dat eiser een reëel risico loopt om daarvan slachtoffer te worden. [11] De situatie voor Dublinterugkeerders in Bulgarije is dan ook niet vergelijkbaar met de situatie voor Dublinterugkeerders in Kroatië omdat er ten aanzien van Kroatië serieuze aanknopingspunten zijn dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening zijn overgedragen.
7. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat de bewijslast om aan te tonen dat Dublinterugkeerders in Bulgarije wel te maken krijgen met pushbacks nog immer bij eiser ligt. Het beroep van eiser op de uitspraken van zittingsplaats Utrecht en Haarlem leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan in die uitspraken is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de situatie en berichtgeving in dit geval dermate verschilt van de situatie in Kroatië, dat de bewijslast in eerste instantie nog steeds bij eiser ligt.
8. Dat verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van zittingsplaats Utrecht doet daaraan niet af. Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2022 leidt ook niet tot een ander oordeel. Deze uitspraak omvat immers geen inhoudelijk oordeel over de situatie van Dublinterugkeerders in Bulgarije. Verweerder is gelet daarop ten aanzien van eiser niet gehouden nader onderzoek te doen bij de Bulgaarse autoriteiten.
9. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen nakomt. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien om de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 29 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8348 en zittingsplaats Den Haag van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8710.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042.
11.Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042.