ECLI:NL:RBDHA:2022:12513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
NL22.18297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van Eritrese vreemdeling met betrekking tot meerderjarigheid en registratie in Italië

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 november 2022, wordt de asielaanvraag van een Eritrese vreemdeling behandeld. De vreemdeling heeft op 19 december 2021 asiel aangevraagd in Nederland en stelt dat hij minderjarig is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat hij de vreemdeling als meerderjarig beschouwt op basis van registratie in Italië. De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2022 behandeld, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek heropend op 17 november 2022.

De vreemdeling betwist de meerderjarigheid en stelt dat hij in Italië met verschillende geboortedata is geregistreerd. Hij heeft documenten overgelegd, waaronder een doopakte en een vaccinatiebewijs, om zijn minderjarigheid aan te tonen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de overgelegde documenten niet als identificerende documenten worden beschouwd. De rechtbank geeft de staatssecretaris de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen binnen zes weken na de uitspraak. Tevens moet de staatssecretaris binnen twee weken meedelen of hij gebruik maakt van deze gelegenheid.

De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak. De rechtbank wijst op de noodzaak van zorgvuldige motivering in bestuursrechtelijke besluiten, vooral in zaken die de rechten van vreemdelingen raken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18297 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H.J. de Bonth).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Op 17 november 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 19 december 2021 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Hij stelt daarbij de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum 1]. Overeenkomstig de Werkinstructie (WI) 2018/19 is eiser geschouwd door de AVIM en de IND. Dit heeft niet geleid tot een eenduidige conclusie over eisers leeftijd. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 13 november 2021 illegaal via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd en daar is geregistreerd als geboren op 1 januari 2001. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië op 18 februari 2022 gevraagd naar de achtergrond van eisers leeftijdsregistratie in Italië en verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [1] . De Italiaanse autoriteiten hebben de vragen van Nederland op 18 februari 2022 beantwoord. Vervolgens hebben zij op 11 april 2021 het overnameverzoek afgewezen, onder verwijzing naar de registratie van eiser in Nederland als minderjarige. Na wijziging van de in Nederland geregistreerde geboortedatum van eiser in 1 januari 2001, is Italië op 21 april 2022 nogmaals verzocht om eiser over te nemen. Op 21 april 2022 is Italië hiermee akkoord gegaan. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [2] .
2. Volgens eiser gaat verweerder ten onrechte uit van de registratie van eiser in Italië als meerderjarige. Eiser stelt, onder verwijzing naar de reactie van de Italiaanse autoriteiten van 18 februari 2022, dat hij in Italië met twee verschillende geboortedata is geregistreerd, namelijk 3 januari 2006 en [geboortedatum 2]. Daarom had verweerder niet zonder nader onderzoek mogen uitgaan van de meerderjarige leeftijd. Eiser verwijst ook naar vragen van de Afdeling [3] in de zaak 202104145/1/V1, over het vaststellen en registreren van de leeftijd van vreemdelingen in Dublinzaken. Eiser voert aan dat hij door het overleggen van onder andere een doopakte en een vaccinatiebewijs zijn minderjarige leeftijd voldoende heeft aangetoond. Eiser verwijst hierbij ook naar het Algemeen Ambtsbericht over Eritrea uit mei 2022, waaruit blijkt dat het verkrijgen van identificerende documenten niet of nauwelijks mogelijk is. Ook blijkt daaruit dat het verkrijgen van een geboorteakte slechts mogelijk is als er een doopakte en vaccinatiebewijs kan worden overgelegd. Eiser stelt dat verweerder hem een leeftijdsonderzoek had moeten aanbieden gezien de samenwerkingsplicht, het bestaan van bewijsnood en de verklaringen en documenten die zijn overgelegd. Tot slot stelt eiser dat, gelet op het aantreden van de nieuwe regering in Italië binnenkort niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zal kunnen worden uitgegaan.
3. Overeenkomstig WI 2018/19 heeft verweerder naar aanleiding van de uitkomsten van de leeftijdsschouw onderzoek gedaan in Italië. Zoals door de Afdeling is geoordeeld [4] mag verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan van de leeftijdsregistratie in andere lidstaten. Anders dan eiser stelt, is niet gebleken van meer dan één registratie van eiser in Italië. Uit de initiële reactie van de autoriteiten van Italië van 18 februari 2022 op het overnameverzoek blijkt slechts van één registratie in Italië met de geboortedatum 1 januari 2001. De eveneens vermelde geboortedatum van 3 januari 2006 betreft een verwijzing naar de registratie van eiser in Nederland. Deze uitleg vindt ook steun in de toelichting van Italiaanse autoriteiten op vragen van Nederland dat van eiser vingerafdrukken zijn afgenomen vanwege zijn illegale binnenkomst, dat geen leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden en dat geen andere gegevens of documenten voorhanden zijn. Nu geen sprake is van meerdere registraties in een of meer andere lidstaten, bestond voor verweerder geen aanleiding voor verder onderzoek hiernaar. De door eiser genoemde vragen die de Afdeling hierover aan verweerder heeft gesteld en die inmiddels zijn betrokken in de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022 [5] , zijn hier dan ook niet aan de orde.
4. Gelet op de in dit geval aan te nemen meerderjarigheid, is het in de eerste plaats aan eiser om met officiële identiteitsdocumenten zijn gestelde minderjarigheid aan te tonen. [6] Dit neemt echter niet weg dat de op grond van de leeftijdsregistratie in Italië aangenomen meerderjarigheid van eiser een weerlegbaar rechtsvermoeden is en dat eiser ook andere documenten kan tonen of verklaringen kan afleggen aan de hand waarvan concrete aanknopingspunten rijzen voor twijfel aan dat rechtsvermoeden en waarmee de gestelde leeftijd alsnog aannemelijk wordt gemaakt. Op grond van de samenwerkingsplicht moet al het daartoe door de vreemdeling geleverde tegenbewijs in onderlinge samenhang worden beoordeeld. Hierbij is ook van betekenis wat de Afdeling in haar uitspraak van 26 januari 2022 [7] (in relatie tot het arrest E.) heeft overwogen over de wijze waarop vreemdelingen hun identiteit aannemelijk kunnen maken: Verweerder mag de bewijswaarde van de verschillende vormen van tegenbewijs bepalen, maar de eisen die verweerder daarbij stelt dienen evenredig te zijn aan de andere elementen in de zaak, zoals de omstandigheden waarin de vreemdeling verkeert, het bestaan van contra-indicaties en wat bekend is over de administratieve praktijk in het land van herkomst.
5. Vaststaat dat eiser geen officieel identiteitsdocument heeft getoond.
6. Voor zover eiser over zijn registratie in Italië heeft verklaard dat deze onjuist is, dat de Italiaanse autoriteiten hem niet hebben gevraagd naar zijn leeftijd en dat er bij de registratie geen tolk aanwezig was, heeft verweerder geen concrete aanknopingspunten hoeven zien voor twijfel aan de geregistreerde meerderjarigheid. Verweerder stelt terecht dat eisers verklaring niet is onderbouwd. Niet is gebleken dat eiser in Italië heeft verzocht om zijn personalia te wijzigen. Dat uit een rapport van de ACVZ [8] volgt dat de leeftijdsregistratie in Italië soms chaotisch verloopt en niet altijd juist is, levert ten aanzien van eiser persoonlijk geen concreet aanknopingspunt voor twijfel op.
7. Eiser heeft daarnaast achtereenvolgens verschillende documenten overgelegd om zijn minderjarige leeftijd aannemelijk te maken: verklaringen van familieleden, een doopakte, een schoolrapport en een gezondheidskaart. Ter verklaring voor het ontbreken van identificerende documenten heeft eiser gewezen op de administratieve praktijk in Eritrea, zoals daarvan blijkt uit het Ambtsbericht. Van de eerst in beroep overgelegde vaccinatiekaart is ter zitting gebleken dat deze samen met de eerder genoemde gezondheidskaart onderdeel is van één document.
8. Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit overwogen dat de door eiser overgelegde documenten geen identificerende documenten zijn als bedoeld in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat de gezondheidskaart/vaccinatiekaart door Bureau Documenten is onderzocht. Deze heeft in zijn verklaring van onderzoek van 9 juni 2022 geconcludeerd dat het vaccinatiebewijs met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is afgegeven. Verder volgt uit een verklaring van onderzoek van Bureau documenten van 2 september 2022 dat de authenticiteit van de doopakte niet kan worden vastgesteld, gelet op het beschikbare referentiemateriaal.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich hiermee in het geheel niet heeft uitgelaten over de verklaring van eiser voor het ontbreken van identificerende documenten en over de verdere bewijswaarde van de wel door eiser overgelegde documenten, in onderlinge samenhang beschouwd.
Voor zover in het bestreden besluit nog wel is verwezen naar het oordeel van Bureau Documenten over de verkrijgbaarheid van Eritrese geboorteakten, betreft het een verwijzing naar informatie uit 2017. Daargelaten dat verweerder hierover zelf geen oordeel geeft in het bestreden besluit, blijkt in het bijzonder niet van een beoordeling op basis van de informatie uit het Ambtsbericht uit mei 2022.
Een en ander betekent dat het bestreden besluit op de genoemde punten niet zorgvuldig is voorbereid, althans niet is voorzien van een voldoende draagkrachtige motivering. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat kan verweerder doen door een aanvullende motivering op de onder 9 genoemde punten kenbaar te maken al dan niet in de vorm van een nieuw of aanvullend besluit, voor zover nodig onder intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na plaatsing van deze tussenuitspraak in het digitale dossier.
11. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Verordening nr. (EU) 604/2013.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie uitspraken van 4 juni 2021 (ECLI:NL:RVS: 2021:1184) en 26 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2659).
6.Paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Adviescommissie voor vreemdelingenzaken.