ECLI:NL:RBDHA:2022:12495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
21/6120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op handhavingsverzoek

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op een handhavingsverzoek van 11 februari 2021. Eiser heeft op 17 september 2021 beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft eerder, op 3 maart 2022, het beroep buiten zitting niet-ontvankelijk verklaard. Dit gebeurde omdat de rechtbank van oordeel was dat een brief van 25 mei 2021 van verweerder als een beslissing op het handhavingsverzoek van eiser werd beschouwd. Eiser heeft hiertegen verzet aangetekend, wat op 5 juli 2022 gegrond werd verklaard. Hierdoor verviel de eerdere uitspraak en werd het onderzoek hervat.

Eiser had verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen illegale activiteiten op een bouwplaats. Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de brief van 25 mei 2021 een besluit op het handhavingsverzoek was. De rechtbank oordeelt dat deze brief inderdaad als een besluit kan worden beschouwd, ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule. Hierdoor heeft eiser niet voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb, wat leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten aan eiser. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 23 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6120

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (verweerder)

(gemachtigde: mr. E. Veldman).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op een handhavingsverzoek van eiser van 11 februari 2021.
Verweerder heeft op 12 augustus 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Wat ging aan deze zitting vooraf?
1. Eiser heeft het beroep op 17 september 2021 ingesteld. Bij uitspraak [1] van 3 maart 2022 heeft de rechtbank het beroep buiten zitting [2] niet-ontvankelijk verklaard (hierna: de buiten-zittinguitspraak), omdat de rechtbank van oordeel was dat een brief van 25 mei 2021 van verweerder een beslissing op het handhavingsverzoek van eiser is.
2. Eiser heeft tegen de buiten-zittinguitspraak een verzetschrift [3] ingediend. Bij uitspraak [4] van 5 juli 2022 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard, omdat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte zonder nadere uitvraag aan verweerder of het handhavingsverzoek van 11 februari 2021 (kenmerk 31-715) daadwerkelijk is meegenomen in de beslissing van 25 mei 2021, heeft geconcludeerd dat dat het geval is.
3. De gegrondverklaring van het verzet betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat de buiten-zittinguitspraak werd gedaan.

Waar gaat de zaak over?

4. Eiser heeft bij brief van 11 februari 2021 (kenmerk 31-715) verweerder verzocht om handhavend op te treden ten aanzien van (volgens eiser) illegale activiteiten bestaande uit het inrichten van een bouwplaats inclusief afrastering op het [locatie] ter hoogte van percel [nummer] .
Bij brief van 8 juni 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het handhavingsverzoek.
Wat stellen partijen in beroep?
5. Eiser vindt dat de brief van 25 mei 2021 geen besluit op zijn handhavingsverzoek is en dat verweerder dus niet tijdig op het handhavingsverzoek heeft beslist.
Op zitting heeft eiser meegedeeld dat de bouwplaats inmiddels weg is. Het gaat eiser nu nog om het toekennen van een dwangsom, die verweerder heeft verbeurd, en om een veroordeling van verweerder in de door eiser gemaakte verletkosten in beroep.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de brief van 25 mei 2021 een besluit op het handhavingsverzoek van eiser is. De ingebrekestelling van eiser is dus na het besluit van 25 mei 2021 ontvangen.
Voor toekenning van een dwangsom en vergoeding van verletkosten aan eiser, bestaat volgens verweerder geen aanleiding.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Gelet op de inhoud van de brief van 25 mei 2021 en de door verweerder gegeven toelichting in het verweerschrift, is de rechtbank van oordeel dat de brief van 25 mei 2021 een besluit [5] op het handhavingsverzoek is. Dat de brief geen rechtsmiddelenclausule bevat, maakt dit niet anders.
Van een door verweerder verbeurde dwangsom is dus ook geen sprake.
8. Nu verweerder op 25 mei 2021 op het handhavingsverzoek van eiser heeft beslist, heeft eiser met het op 17 september 2021 instellen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen door verweerder, niet voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb. Het beroep tegen niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk.
10. Voor een vergoeding aan eiser van proceskosten, waaronder verletkosten, bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Verschoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 8:55 van de Awb.
5.In de zin van artikel 1:3 van de Awb.