ECLI:NL:RBDHA:2022:6072
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op handhavingsverzoek door college van burgemeester en wethouders van Den Haag
Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op een handhavingsverzoek van 11 februari 2021. De rechtbank had eerder, op 3 maart 2022, het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard zonder zitting, omdat zij van mening was dat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. Dit oordeel was gebaseerd op de conclusie dat verweerder op 25 mei 2021 al had beslist op het handhavingsverzoek.
In het verzet heeft de opposant aangevoerd dat de brief van 25 mei 2021 geen beslissing op het handhavingsverzoek was, omdat verweerder slechts inhoudelijk inging op een ander handhavingsverzoek. De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of haar eerdere oordeel terecht was. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de opposant gelijk had en dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 25 mei 2021 niet als een voor bezwaar vatbaar besluit kon worden beschouwd.
De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, wat betekent dat de eerdere buiten-zittinguitspraak vervalt en het onderzoek in de zaak wordt hervat. De rechtbank merkte op dat het eindoordeel na het onderzoek ter zitting nog steeds kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A. Dirks in aanwezigheid van griffier F.J. Leegstraten en is openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.