ECLI:NL:RBDHA:2022:6072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
21/6120 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op handhavingsverzoek door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op een handhavingsverzoek van 11 februari 2021. De rechtbank had eerder, op 3 maart 2022, het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard zonder zitting, omdat zij van mening was dat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. Dit oordeel was gebaseerd op de conclusie dat verweerder op 25 mei 2021 al had beslist op het handhavingsverzoek.

In het verzet heeft de opposant aangevoerd dat de brief van 25 mei 2021 geen beslissing op het handhavingsverzoek was, omdat verweerder slechts inhoudelijk inging op een ander handhavingsverzoek. De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of haar eerdere oordeel terecht was. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de opposant gelijk had en dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 25 mei 2021 niet als een voor bezwaar vatbaar besluit kon worden beschouwd.

De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, wat betekent dat de eerdere buiten-zittinguitspraak vervalt en het onderzoek in de zaak wordt hervat. De rechtbank merkte op dat het eindoordeel na het onderzoek ter zitting nog steeds kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A. Dirks in aanwezigheid van griffier F.J. Leegstraten en is openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6120 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2022 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (verweerder) op het handhavingsverzoek van
11 februari 2021.
Bij uitspraak van 3 maart 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 21 juni 2022 op zitting behandeld. Opposant is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 6:2 en 6:12 van de Awb omdat verweerder reeds op 25 mei 2021 heeft beslist op het handhavingsverzoek van 11 februari 2021.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3 Opposant voert in verzet aan dat verweerder in zijn brief van 25 mei 2021 verwijst naar een drietal handhavingsverzoeken (kenmerken [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] ), waaronder onderhavig handhavingsverzoek met betrekking tot de bouwplaats inclusief afrastering (kenmerk [nummer 1] ). In de brief is verweerder echter alleen inhoudelijk ingegaan op het handhavingsverzoek met betrekking tot het plaatsen van een bouwhek, afvalcontainer en bouwlift (kenmerk [nummer 3] ). Daarmee wordt aangetoond dat de brief van 25 mei 2021 geen beslissing kan zijn op onderhavig handhavingsverzoek. Tevens stelt opposant dat verweerder pas bij besluit van 19 juli 2021 op het handhavingsverzoek met betrekking tot het plaatsen van een bouwhek, afvalcontainer en bouwlift (kenmerk [nummer 3] ) heeft beslist. Hiermee komt vast te staan dat de brief van 25 mei 2021 geen voor bezwaar vatbaar besluit is.
4. Uit wat opposant heeft aangevoerd, volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan. Immers, de rechtbank heeft zonder nadere uitvraag aan verweerder of het handhavingsverzoek van
11 februari 2021(kenmerk [nummer 1] ) daadwerkelijk is meegenomen in de beslissing van
25 mei 2021 geconcludeerd dat zulks het geval is. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. De zaak wordt hierna alsnog op een zitting behandeld. Ter voorlichting merkt de rechtbank op dat ook na het onderzoek ter zitting het eindoordeel kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van
F.J. Leegstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.