ECLI:NL:RBDHA:2022:1246

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag verblijfsdocument op basis van het Terugtrekkingsakkoord wegens schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een verblijfsdocument door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Sri Lankaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend op basis van artikel 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord, met de intentie om bij zijn Britse partner te verblijven. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen, stellende dat er geen oprechte duurzame relatie bestond tussen eiser en zijn partner, en dat er sprake was van een schijnrelatie. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en had beroep ingesteld.

De rechtbank overwoog dat de beoordeling van het verblijfsrecht op basis van het Terugtrekkingsakkoord gelijk is aan de beoordeling van een eerdere aanvraag van eiser, die ook was afgewezen op basis van een schijnrelatie. Eiser had in beroep argumenten aangedragen, waaronder bewijsstukken zoals een huurcontract en foto’s, om aan te tonen dat er wel degelijk een duurzame relatie was. De rechtbank oordeelde echter dat deze bewijsstukken onvoldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van een oprechte relatie. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet had aangetoond dat hij een oprechte duurzame relatie had met zijn partner.

Daarnaast werd de gestelde schending van de hoorplicht door eiser besproken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van het horen in bezwaar had mogen afzien, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de bezwaren van eiser niet tot een ander besluit zouden leiden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/118

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Jalouqa).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers herhaalde aanvraag voor een verblijfsdocument op grond van artikel 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord [1] afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1981 en heeft de Sri Lankaanse nationaliteit. Eiser beoogt verblijf bij zijn gestelde Britse partner, [geboortedag] (referente).
2. Verweerder heeft met het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nog immer sprake is van een schijnrelatie tussen eiser en referente. Verweerder verwijst daarbij naar het oordeel in eisers vorige procedure. [2]

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiser is inmiddels met de overgelegde stukken en foto’s voldoende aangetoond dat zij een duurzame relatie hebben. Zo woont eiser al sinds 16 oktober 2019 samen met referente en zijn een huurcontract, diverse poststukken en foto’s overgelegd. Ook betaalt referente de rekeningen van eisers gemachtigde. Dat eiser en referente de relatie eerder onvoldoende hebben onderbouwd, betekent niet dat er nu nog steeds geen duurzame relatie kan worden aangenomen. [3] Verweerder heeft verder eiser ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank overweegt dat de beoordeling van het verblijfsrecht op grond van artikel 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord hetzelfde is als de beoordeling van eisers vorige aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij referente. Die aanvraag is afgewezen omdat sprake was van een schijnrelatie tussen eiser en referente. Dat oordeel staat in rechte vast. [4] De rechtbank overweegt verder dat uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [5] voortvloeit dat niet valt uit te sluiten dat, indien in rechte vaststaat dat partijen een schijnrelatie zijn aangegaan, nadien alsnog een oprechte relatie kan ontstaan. Het is aan de vreemdeling om dat aan te tonen.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser nog steeds niet heeft aangetoond dat hij een oprechte duurzame relatie heeft met referente. Het overgelegde huurcontract is al in de vorige procedure meegewogen. Verder zijn de brief van [vastgoed] , de factuur van [bedrijf] en de brief van het donorregister weliswaar geadresseerd aan het adres waar zij samen stellen te wonen, maar zeggen die stukken niets over het bestaan van een oprechte relatie. Hetzelfde geldt voor de relatieverklaring, dat is immers slechts de verklaring van eiser en referente dat zij een relatie hebben zonder enige onderbouwing. De overgelegde foto’s leiden niet tot een ander oordeel omdat het slechts momentopnames zijn en zij eveneens weinig zeggen over de duurzaamheid van de relatie. Dat referente de rekeningen van eisers gemachtigde betaalt en hem financieel (onder)steunt zegt eveneens weinig over de vraag of zij daadwerkelijk een relatie met eiser heeft.
Hoorplicht
5. Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2019/C 384 I/01).
2.Het beroep van eiser is bij uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van
3.Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BS1678.
4.Het beroep van eiser is bij uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3755.