ECLI:NL:RBDHA:2022:12401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
NL21.15327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM wegens gebrek aan beschermenswaardig gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de referent, die een aanvraag had ingediend voor een machtiging voorlopig verblijf voor zijn moeder en zus. De aanvraag werd afgewezen op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), omdat er volgens de verweerder geen sprake was van een beschermenswaardig gezinsleven. De referent, geboren in 1999, had op 17 juli 2020 een verblijfsvergunning asiel gekregen en had zijn moeder en zus in 2013, 2014 of 2015 vanuit Syrië naar Turkije gevolgd. De moeder en zus keerden echter in 2016 of 2017 terug naar Syrië om de zieke vader van referent te verzorgen, terwijl referent in Turkije bleef vanwege de dreiging van het regime.

De rechtbank oordeelde dat de referent, hoewel jongvolwassen, niet voldeed aan de voorwaarden voor het jongvolwassenbeleid van de IND, omdat hij al meer dan vier jaar gescheiden van zijn moeder en zus leefde en in zijn eigen onderhoud voorzag. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en zijn moeder en zus, en dat de verweerder terecht had geconcludeerd dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestond. De rechtbank verwierp ook het beroep op schending van de hoorplicht, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren van de eisers niet tot een ander besluit konden leiden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eisers en droeg hem op het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.15327

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1] ,geboren op [geboortedatum] 1967, V-nummer [V-nummer] , eiseres 1 en
[eiseres 2], geboren op [geboortedatum] 1997, V-nummer [V-nummer] , eiseres 2, en
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1999, referent, tevens eiser.
(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van referent van 28 september 2020, tot het verlenen van een machtiging voorlopig verblijf aan eiseressen met als doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid’ bij referent, op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2022 op zitting behandeld. Referent is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde die tevens optrad als gemachtigde van eiseressen. Als tolk is verschenen O. Alothman. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Referent is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft op 17 juli 2020 een verblijfsvergunning asiel gekregen. Eiseressen zijn de moeder van referenten de zus van referent. Op 28 september 2020 heeft referent een aanvraag ingediend voor een mvv voor zijn zus en moeder.
2. Uit het dossier en de toelichting van eiser op de zitting blijkt dat eiseressen en referent ergens in 2013, 2014 of 2015, samen met nog andere gezinsleden, vanuit Syrië naar Turkije zijn gevlucht. De vader van referent is twee maanden in Turkije gebleven en toen teruggekeerd naar Syrië om zijn woning te beschermen. Toen de vader van referent in Syrië ziek werd, zijn eiseressen ergens in 2016 of 2017 teruggegaan naar Syrië om hem te verzorgen. Referent bleef achter in Turkije, omdat hij gezocht werd door het regime. Referent leefde alleen in [plaats] . De vader van referent is in Syrië aan zijn ziekte overleden. De moeder en zus van referent zijn in Syrië (achter)gebleven.
3. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen referent en eiseressen. Referent is jongvolwassen en in dat geval kan alleen familie- of gezinsleven worden aangenomen – zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie – als hij met zijn moeder in gezinsverband samenleeft. Omdat referent tenminste vier jaar gescheiden van zijn moeder woont en in zijn eigen onderhoud voorzag, is er geen afhankelijkheid van het ouderlijk gezin en is er geen sprake meer geweest van samenleving in gezinsverband. Ook is volgens verweerder geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Niet is gebleken of aangetoond dat de relatie tussen referent en zijn moeder zo sterk is dat de één niet zonder de ander kan functioneren in het dagelijks leven. Ook tussen referent en zijn zus is volgens verweerder niet aangetoond dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestaat. Verweerder heeft zijn standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
Jongvolwassenbeleid
4. Referent heeft aangevoerd dat het jongvolwassenbeleid wel op hem van toepassing is. Dat de samenleving in gezinsverband is geëindigd heeft verweerder niet aangetoond, terwijl de stelplicht en bewijslast bij verweerder ligt. Referent verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 26 juli 2019. [1] Dat deze uitspraak in hoger beroep is vernietigd [2] maakt de bewijslastverdeling niet anders. Het uiteenvallen van het gezin is niet uit vrije wil gebeurd en was niet een keuze, het had een gedwongen karakter. Referent moest hierdoor in Turkije noodgedwongen zijn eigen boontjes doppen en op veel te jonge leeftijd een ondersteunende rol spelen en verweerder kan dat niet tegenwerpen. Eisers wijzen voor dit oordeel op een uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Haarlem van 13 maart 2020.3 Dat referent zich sinds de scheiding met zijn moeder zelfstandig en moeiteloos heeft weten te handhaven, mist elke grondslag. In het verlengde daarvan is het oordeel dat het jongvolwassenbeleid niet van toepassing is onjuist, onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd.
5. Verweerder heeft de toepassing van artikel 8 van het EVRM nader uitgewerkt in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
• jongvolwassen is;
• met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft; • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
• geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
Uit Werkinstructie 2020/16 “Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM, pagina 12 volgt dat de vreemdeling over het onderdeel ‘in gezinsverband samenleven’ informatie verzamelt en overlegt over zijn situatie in het gezin. Hij dient uit te leggen waarom hij nog steeds aangemerkt dient te worden als jongvolwassene en waarom het gezinsverband niet is verbroken ondanks dat hij al lang niet meer bij zijn ouders woont.
Voor de beoordeling of de jongvolwassene met zijn ouder(s) in gezinsverband leeft, is het moment van binnenkomst in Nederland van de ouder(s) of jongvolwassene in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de ouder(s) of de jongvolwassene uit het land van herkomst (dan wel het land van bestendig verblijf). Daarnaast beoordeelt de IND of na binnenkomst in Nederland omstandigheden zijn waardoor aangenomen kan worden dat er niet langer een gezinsband is. Een vrijwillige scheiding wordt anders gewogen dan een gedwongen scheiding. Ook wordt gekeken naar de duur van een scheiding. Als een jongvolwassene bijvoorbeeld langdurig in een ‘doorreisland’ heeft verbleven, of langdurig zelfstandig in Nederland heeft verbleven voordat een aanvraag voor zijn ouders wordt ingediend, kan dit een indicatie zijn dat de jongvolwassene niet langer in gezinsverband met zijn ouder(s) leeft.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat referent wel jongvolwassen is, maar dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en hij niet voldoet aan het jongvolwassenbeleid van verweerder. De rechtbank legt dat hieronder uit.
7. Van meerderjarige kinderen mag in beginsel worden verwacht dat zij zich zelfstandig staande kunnen houden. Zij zijn voor hun opvoeding en verzorging niet langer afhankelijk van de ouders, waardoor de noodzaak van verblijf bij de ouders slechts in een zeer beperkt aantal gevallen aanwezig is. Referent was op het moment van de scheiding met zijn moeder en zus meerderjarig of bijna meerderjarig. Daarna leefde hij in Turkije ruim vier jaar gescheiden van zijn moeder en zus en voorzag hij die jaren in zijn eigen onderhoud. Eisers hebben niet gesteld en ook is niet gebleken dat de moeder van referent na haar vertrek naar Syrië nog opvoedtaken voor eiser heeft verricht of zich op enige andere wijze met zijn leven heeft bemoeid. Van samenwonen en het niet in zijn eigen onderhoud voorzien blijkt hier niet uit.
Verweerder heeft verder mogen overwegen dat het vertrek naar Syrië van de moeder en zus van referent om voor hun zieke echtgenoot/vader te zorgen niet een gedwongen vertrek is geweest. Zij hebben er vrijwillig voor gekozen om terug te keren naar Syrië en de gezinsband met eiser te verbreken. De omstandigheid dat moeder en zus misschien een zware morele verplichting voelden om terug te keren naar Syrië om voor de echtgenoot/vader te gaan zorgen en referent achter te laten, heeft verweerder niet als een scheiding met een gedwongen karakter hoeven aanmerken.
8. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder heeft kunnen overwegen dat referent er niet in is geslaagd uit te leggen dat het gezinsverband met zijn moeder, ondanks dat hij al meerdere jaren niet met haar samenwoont, niet verbroken is.
Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid zoals beschreven in de Vc. De door eiser genoemde bewijs- en stelplicht, zoals genoemd in de uitspraak van 26 juli 2019 van deze rechtbank zittingsplaats Amsterdam, zag overigens op een andere situatie en is reeds daarom niet van toepassing in deze zaak.
More than normal emotional ties
9. Referent heeft aangevoerd dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn moeder en zus. Hij voert op dit punt het volgende aan. De oorzaak van de ziekte van de moeder van referent vindt zijn directe oorzaak in het wegvallen van de kinderen wegens hun verblijf in Turkije en het wegvallen van de vader en hetzelfde geldt voor de zus van referent. Moeder kwijnt weg als gevolg hiervan. De zus van referent kan door haar ziektebeeld en de huidige oorlogssituatie niet voor zichzelf zorgen. Of partijen zich zonder elkaar (financieel) staande houden is irrelevant, het gaat om het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden, daarom is de financiële afhankelijkheid op zichzelf niet heel relevant.
Het ziektebeeld van eiseressen en de onderliggende oorzaak hiervan illustreren de onderlinge emotionele afhankelijkheid van eisers en maken zo volstrekt aannemelijk dat er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid van referent. Verweerder heeft onvoldoende gewicht toegekend aan de omstandigheden.
Het is juist de afwezigheid van referent en het uiteenvallen van het gezin dat tot het geschetste ziektebeeld van moeder heeft geleid. De stelling van verweerder dat derden of andere gezinsleden de gestelde zorg kunnen overnemen, is kenmerkend voor verweerders onbegrip. Adequate zorg in Syrië is geen reëel alternatief voor hereniging van het gezin. Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 11 oktober 2018, voert referent aan dat verweerder niet gemotiveerd heeft beoordeeld hoe andere gezinsleden of derden zorg kunnen verlenen in Syrië. [3] Verweerder betrekt bij zijn oordeel ten onrechte de band die eiseressen met Syrië hebben, want de vlucht uit Syrië maakt aannemelijk dat ze er niets te zoeken hebben.
10. Omdat verweerder heeft kunnen stellen dat referent niet jongvolwassen is in de zin van verweerders beleid, moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie om familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM te kunnen aannemen. Van familieleven tussen volwassen naaste familieleden als bedoeld in artikel 8 van het EVRM is volgens vaste rechtspraak van het EHRM sprake als tussen deze familieleden sprake is van "further elements of dependency involving more than normal emotional ties".
Het al dan niet bestaan van dergelijk familie- of gezinsleven is een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Bij de vraag of voormelde ‘ties’ bestaan, mag onder meer gewicht worden gehecht aan de vraag of ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg kunnen geven. Het is aan de vreemdeling om de ‘ties’ (hierna: banden) te onderbouwen.
11. Verweerder heeft kunnen stellen dat met de overgelegde medische stukken en de verklaring van referent over de medische situatie van eiseressen, onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat zij hierdoor afhankelijk zijn van anderen en ook onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat zij hierdoor specifiek afhankelijk zijn van de zorg van referent en zonder hem niet kunnen functioneren. Uit die medische stukken volgt namelijk niet dat er sprake is van een medische situatie waaruit volgt dat eiseressen hulpbehoevend zijn en dagelijkse zorg nodig hebben. De niet onderbouwde stelling dat de ziekte van eiseressen zijn directe oorzaak vindt in het wegvallen van referent wegens zijn verblijf in Turkije en het wegvallen van de echtgenoot is daarom niet relevant. De door referent genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, is niet van toepassing, omdat het in die uitspraak ging om een andere situatie en omdat in die zaak bleek dat de afhankelijke vreemdeling niet in staat was om zelfstandig te wonen.
Verder is niet gebleken van een emotionele afhankelijkheid die de normale banden tussen een meerderjarige zoon en zijn moeder en zijn oudere zus te boven gaat. De enkele niet onderbouwde stelling dat die afhankelijkheid geïllustreerd wordt door de medische problemen die na terugkeer naar Syrië zouden zijn ontstaan, is daarvoor onvoldoende.
Verweerder heeft verder niet ten onrechte gesteld dat de band met Syrië sterk is. Eiseressen zijn weliswaar een paar jaar geleden gevlucht uit Syrië, maar ze zijn er in 2016/2017 vrijwillig naar teruggekeerd en zijn sindsdien daar gebleven. Uit het dossier volgt niet eiseressen niet zelfstandig kunnen functioneren, niet zelfstandig beslissingen kunnen nemen en niet in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. De oorlogssituatie kan in deze zaak geen rol van betekenis spelen.
12. De medische verklaring van de zus van referent heeft verweerder ten onrechte niet bij zijn besluitvorming betrokken. Het bestreden besluit is op dat punt ontoereikend gemotiveerd. Het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank laat de rechtsgevolgen echter in stand, omdat verweerder in het verweerschrift niet ten onrechte stelt dat het medische stuk de conclusie van verweerder niet wijzigt. De zus van eiser heeft net als haar moeder toegang tot medisch specialisten in Syrië en uit de medische verklaring blijkt niet dat zij hulpbehoevend is en dagelijkse zorg nodig heeft.
13. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij zijn beoordeling en dat hij niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent. Er is daarom geen beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM waardoor niet wordt toegekomen aan een belangenafweging.
Hoorplicht
14. Het beroep op schending van de hoorplicht slaagt niet. Van het horen in bezwaar kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden afgezien indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Gezien de motivering van het primaire besluit en hetgeen eisers hiertegen in het bezwaarschrift hebben aangevoerd, is aan voormelde maatstaf voldaan.
Proceskosten en griffierecht
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven; - draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens - Kleijn, griffier.
zaaknummers: NL21.15327 7
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
En zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
zaaknummers: NL21.15327 8
14 februari 2022
Mr. J.J. Catsburg
Rechter
Rechtbank Midden-Nederland
L.M. Janssens - Kleijn
Griffier
Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [nummer]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.