4.4.Zoals in 4.2. werd opgemerkt, mogen volgens artikel 18, tweede lid, van het verdrag met [de Filippijnen/Thailand] pensioenen en andere soortgelijke beloningen ook in de bronstaat worden belast voor zover zij `als zodanig' ten laste komen van winst van een onderneming van of met een vaste inrichting in die staat. Uit de toevoeging `als zodanig' leidt het Hof af dat deze uitzondering op de toewijzing van het heffingsrecht aan de woonstaat slechts van toepassing is als de pensioenuitkering of de andere soortgelijke beloning ten laste komt van in de bronstaat behaalde ondernemingswinst en dat het criterium derhalve niet is of de premie die voor het pensioen is betaald ten laste van zodanige ondernemingswinst is gekomen.”
15. De in de uitspraken van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch genoemde artikelen 18, tweede lid, van de belastingverdragen met de Filippijnen, respectievelijk Thailand komen naar hun strekking (belastingverdrag met de Filippijnen) dan wel woordelijk (belastingverdrag met Thailand) overeen met artikel 19, tweede lid van het Belastingverdrag. De rechtbank ziet geen reden om anders te oordelen dan Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De pensioenafkoop komt niet “als zodanig” ten laste van de winst van de [B.V.]. Voor een ruimere uitleg van artikel 19, tweede lid, van het Belastingverdrag ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. De omstandigheden dat de pensioenopbouw fiscaal gefaciliteerd is, dat in onderhavige geval geen premies aan een verzekeraar zijn betaald en dat eiser bij de [B.V.] in dienstbetrekking is geweest, doen voor de verdragstoepassing niet ter zake. Artikel 19, tweede lid, van het Belastingverdrag is niet van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank is het heffingsrecht over de pensioenafkoop dan ook voorbehouden aan woonstaat Zuid-Korea. De tussen partijen ook in geschil zijnde vragen of de pensioenafkoop ten laste van de winst is gekomen en of de [B.V.] als onderneming in de zin van het Belastingverdrag heeft te gelden, behoeven geen behandeling.
16. Onder verwijzing naar artikel 30ha, tweede lid, van de Awr heeft eiser verzocht om vergoeding van belastingrente over de periode van 1 april 2018 tot en met twee weken na de uitspraakdatum van de rechtbank. De rechtbank wijst dit verzoek af. Artikel 30ha van de Awr heeft geen betrekking op de inkomstenbelasting. Daar komt bij dat de bij de aanslag in rekening gebrachte belastingrente reeds is verminderd tot nihil en op grond van artikel 30fe van de Awr geen rente wordt vergoed indien, voor zover hier van belang, een aanslag IB/PVV naar aanleiding van een gerechtelijke procedure wordt verminderd. Voor zover eiser bedoelt dat belastingrente moet worden vergoed over de door de [B.V.] afgedragen loonheffingen overweegt de rechtbank dat de onderhavige procedure uitsluitend betrekking heeft op de aan eiser opgelegde aanslag IB/PVV over het jaar 2017. Eventueel tussen partijen gemaakte afspraken over andere belastingmiddelen vallen buiten de reikwijdte van deze uitspraak.
17. Gelet op het voorgaande is de aanslag naar een te hoog belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld en dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderen tot € 1.431 (€ 1.009.976 -/- € 1.008.545).
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar, wordt afgewezen nu dit verzoek niet is gedaan voordat op het bezwaar is beslist.