ECLI:NL:RBDHA:2022:12381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
SGR 20/7478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na hartinfarct zonder medisch objectieve onderbouwing van verband met psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser, die eerder psychische klachten had, had een WIA-uitkering aangevraagd na een hartinfarct op 23 december 2019. Het UWV weigerde de uitkering, stellende dat de klachten van eiser voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak dan de eerder vastgestelde psychische klachten. De rechtbank heeft de zaak behandeld en deskundigenrapporten in overweging genomen. Eiser voerde aan dat er een verband was tussen zijn psychische klachten en het hartinfarct, maar de rechtbank oordeelde dat er geen medisch objectieve onderbouwing was voor dit verband. De deskundige, cardioloog dr. F.J. de Lange, concludeerde dat de klachten van eiser na het hartinfarct niet verklaard konden worden vanuit een eerdere ziekteoorzaak. De rechtbank volgde het oordeel van de deskundige en oordeelde dat het UWV terecht de WIA-uitkering had geweigerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7478

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Noorlander),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 23 december 2019 geweigerd.
Bij besluit van 15 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Op 21 oktober 2021 heeft de rechtbank ook het beroep van eiser bekend onder zaaknummer SGR 20/4718 op zitting behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Na sluiting van het onderzoek is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en cardioloog dr. F.J. de Lange als deskundige benoemd. De rechtbank heeft het onderzoek in het beroep met zaaknummer SGR 20/4718 heropend en geschorst in afwachting van het deskundigenrapport in deze zaak. Op 25 januari 2022 heeft de rechtbank het rapport van de deskundige ontvangen. Partijen hebben hierop gereageerd. De deskundige heeft op de reactie van eiser gereageerd.
Op 19 september 2022 heeft eiser medische informatie van behandelend cardioloog J.J.W. Verschuren van 29 juli 2022 in het geding gebracht.
Eiser heeft daarna aangegeven dat hij in beide procedures een nadere zitting wenst. Deze zitting heeft fysiek plaatsgevonden op 30 september 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A]. De rechtbank heeft op deze zitting het beroep van eiser bekend onder zaaknummer SGR 20/7478 gevoegd behandeld. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Heden wordt in beide zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Eiser is werkzaam geweest als taxichauffeur voor gemiddeld 41,19 uur per week. Hij heeft zich op 24 november 2014 ziek gemeld wegens psychische klachten. Eiser ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Per 2 februari 2015 is aan hem een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend. Bij besluit van 20 juli 2017 heeft verweerder aan eiser een WIA-uitkering geweigerd omdat eiser per 21 november 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. De juistheid van dit besluit is in beroep en in hoger beroep bevestigd.
1.2
Op 3 juli 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd wegens toegenomen klachten per 1 september 2017. In dit kader is eiser medisch onderzocht en zijn de beperkingen van eiser vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 oktober 2019. Omdat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht wordt, heeft verweerder bij besluit van 30 oktober 2019 de WIA-uitkering geweigerd. Bij besluit van 10 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen dat besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 juni 2020 (zaaknummer SGR 20/4718).
1.3
Eiser heeft vervolgens op 25 december 2019 opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd wegens toegenomen klachten per 23 december 2019. Dit heeft geleid tot het primaire besluit, waarbij verweerder heeft bepaald dat eiser andere gezondheidsklachten heeft dan tijdens zijn eerdere afwijzing voor een WIA-uitkering.
Standpunt van verweerder
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de klachten die eiser nu heeft een andere oorzaak hebben dan de klachten die hij eerder had. Eiser kan daarom per 23 december 2019 geen WIA-uitkering krijgen. Aan deze besluitvorming heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag gelegd.
Standpunt van eiser
3. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft aangetoond dat de toegenomen klachten die voortkomen uit het op 23 december 2019 doorgemaakte hartinfarct voortvloeien uit andere ziekteoorzaken. Uit de aangeleverde informatie kan niet worden uitgesloten dat de onderliggende problemen van het hart en vaatstelsel zijn verholpen. Ook is niet uit te sluiten dat er een zekere mate van overlap is geweest en nog steeds bestaat tussen de symptomen en de hieruit voortvloeiende beperkingen van de verschillende aandoeningen. De psychische klachten hebben geleid tot extra spanningen. Het is volgens eiser algemeen bekend dat langdurige blootstelling aan stress kan leiden tot hartklachten. Ook kunnen de psychische klachten leiden tot een ongezonde levensstijl hetgeen ook kan resulteren in hart- en vaatziekten. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder volgens vaste rechtspraak de gegevens moet aandragen die buiten twijfel stellen dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de eerdere en latere uitval. De verzekeringsarts b&b heeft niet buiten twijfel gesteld, noch onderbouwd dat de beperkingen uit een andere ziekteoorzaak voortvloeien. Verweerder had de beperkingen op de datum in geding mee moeten nemen in de beoordeling, aldus eiser.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De vraag die in deze zaak voorligt is of de klachten van het op 23 december 2019 doorgemaakte hartinfarct voortkomen uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan eiser gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
4.2
De primaire verzekeringsarts heeft op 13 maart 2020 rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek en de door de verzekeringsarts bij de curatieve sector opgevraagde medische informatie. De verzekeringsarts heeft in het rapport vermeld dat uit de verkregen medische informatie naar voren komt dat er sprake is van een andere ziekteoorzaak dan waarvoor eiser eerder de wachttijd heeft volgemaakt. De opmerking van eiser dat hij deze klachten altijd zou hebben gehad, komt niet overeen met de onderzoeksbevindingen van eerdere rapportages. Er was toen sprake van psychische klachten en klachten van het bewegingsapparaat. Voor deze klachten zijn beperkingen aangenomen.
4.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 9 oktober 2020 rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek en de ingebrachte informatie, te weten de brochure ‘Werk en inkomen bij ziekte. Een praktische gids’ van de Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid en de Whiplash Stichting Nederland uit 2021 en informatie van arts P.J. Willemsen-Lamoré van 20 december 2001, van arts R.R.A. Madho van 27 september 2002 en van arts H.M. Gaasbeek Janzen van 12 februari 2003. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de argumenten bij bezwaar geen reden geven om af te wijken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts.
4.4
In beroep is namens eiser een journaaloverzicht van huisarts R. in ’t Groen van 3 juni 2021 ingebracht. In dit journaaloverzicht is onder meer het volgende vermeld onder P (plan): “Uitleg ik kan een deel van zijn dossier uitdraaien, het komt wel is voor dat psychische klachten uiting kunnen zijn voor lichamelijke problemen.” De verzekeringsarts b&b heeft in het rapport van 14 oktober 2021 gereageerd op dit stuk. In dit rapport is vermeld dat de huisarts geen uitspraak doet over eiser en wat de huisarts in algemene zin schrijft, wijst niet op toename van arbeidsongeschiktheid in maart 2020 en juli 2020 door toename van depressie. Daar waar de huisarts (academisch en in algemene zin) speculeert op “een mogelijk causaal verband”, kan niet worden ingevuld dat twee ziekten plotseling één ziekte zijn. Het blijven twee ziektebeelden.
4.5
Op de zitting van 21 oktober 2021 is namens eiser het standpunt verduidelijkt dat hartfalen de oorzaak is geweest van de klachten waar in de eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen beperkingen voor zijn aangenomen. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank aanleiding gezien om cardioloog dr. F.J. de Lange als deskundige te benoemen. De rechtbank heeft zowel het dossier van deze zaak als dat van het beroep met zaaknummer SGR 20/4718 aan de deskundige verstuurd.
Vooringenomenheid van de deskundige
5.1
Naar aanleiding van het deskundigenonderzoek is door en namens eiser aangevoerd dat de deskundige partijdig is en vooringenomen heeft gehandeld.
5.2
De deskundige heeft hierop gereageerd en geeft aan dat in het deskundigenrapport is vermeld dat zijn positie als rapporteur neutraal is en dat het rapport is opgesteld conform de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische Rapportage (NVMSR) en de Leidraad medisch deskundigen in bestuursrechtelijke zaken, die beiden eisen stellen aan de positie van de deskundige.
5.3
De deskundige heeft in zijn rapport beschreven welke onderzoekstappen hij heeft gezet en hij heeft op navolgbare wijze zijn bevindingen in het rapport neergelegd. Uit het deskundigenrapport blijkt niet dat sprake is van vooringenomen onderzoek of vooringenomen conclusies. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor eisers standpunt dat de deskundige vooringenomen is geweest, geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden.
De zorgvuldigheid van het deskundigenonderzoek
6.1
Naar aanleiding van het deskundigenonderzoek heeft eiser aangevoerd dat de deskundige onzorgvuldig heeft gehandeld. Zo heeft de deskundige toegezegd dat eiser een inzage- en blokkeringsrecht zou hebben, maar heeft hij deze gelegenheid niet gekregen. Ook heeft de deskundige toegezegd dat nadere medische informatie zou worden opgevraagd, maar dat dit is gebeurd blijkt niet uit het deskundigenrapport. Eiser verzoekt daarom om het benoemen van een andere deskundige.
6.2
De deskundige heeft hierop gereageerd en geeft aan dat hij in het gesprek met eiser heeft aangegeven dat het rapport conform de door de rechtbank voorgeschreven procedure aan eiser ter beschikking zou worden gesteld. Dat is gebeurd.
6.3
Uit het deskundigenrapport blijkt dat eiser schriftelijk is gewezen op het bestaan van inzage-, correctie- en mogelijk blokkeringsrecht. Verder blijkt uit dit rapport ook dat in dit geval geen blokkeringsrecht bestaat. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] en uit de Leidraad medisch deskundigen in bestuursrechtelijke zaken (onder 50) volgt dat het inzage- en blokkeringsrecht inderdaad niet van toepassing is op deze zaak. Uit de Leidraad medisch deskundigen in bestuursrechtelijke zaken (onder 59) volgt verder dat in gevallen waarin het inzage- en blokkeringsrecht niet van toepassing is, betrokkene de gelegenheid dient te krijgen om gebruik te kunnen maken van het correctierecht. Het gaat hierbij om onjuistheden van feitelijke aard, zoals een verkeerd genoteerde geboortedatum of een verkeerd gespelde naam.
6.4
De rechtbank stelt vast dat door zowel eiser zelf als door zijn gemachtigde uitvoerig is gereageerd op het deskundigenrapport. De rechtbank leest in deze reacties niet dat het deskundigenrapport feitelijke onjuistheden bevat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad.
6.5
Wat betreft het betoog van eiser dat de deskundige heeft toegezegd medische informatie op te vragen bij de behandelende cardiologen en dat contact opgenomen zou worden met huisarts R. in ’t Groen, overweegt de rechtbank dat in zowel het dossier van deze zaak als het dossier van het beroep met zaaknummer SGR 20/4718 veel medische informatie aanwezig is, waaronder medische informatie over het cardiologische beloop na het doorgemaakte hartinfarct. De inhoud van deze informatie wordt door de deskundige kenbaar betrokken in het rapport. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opvragen van meer (cardiologische) informatie geen toegevoegde waarde zou hebben. De rechtbank ziet voorts niet in wat de toegevoegde waarde van een overleg met de huisarts zou zijn. Vanwege de cardiologische expertise van de deskundige is juist de deskundige met uitstek aangewezen om onderzoek te doen naar de oorzaak van het doorgemaakte hartinfarct. Bovendien bevat het dossier informatie van de huisarts. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onderzoek van de deskundige zorgvuldig is geweest. De rechtbank acht hierbij verder van belang dat de deskundige eiser op 20 januari 2022 uitgebreid heeft onderzocht.
De inhoud van het deskundigenonderzoek
7.1
In het deskundigenrapport is vermeld dat het hartinfarct een nieuwe diagnose is. Volgens de deskundige is het niet zo dat klachten die speelden voor het hartinfarct onverklaard waren of een onbekende oorzaak hadden. Daarbij waren de klachten die speelden voor het hartinfarct vooral op het vlak van psychosociaal gebied en waren deze er al jaren voordat het hartinfarct plaatsvond. Dat maakt de relatie met het hartinfarct zeer onwaarschijnlijk. Bovendien blijkt uit het rapport van de deskundige dat de klachten die eiser ervaarde tijdens de cardiale onderzoeken (kortademigheid en pijn op de borst), vanuit cardiologisch oogpunt niet verklaard kunnen worden.
7.2
In het rapport van 21 februari 2022 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op het deskundigenrapport. In dit rapport is vermeld dat de verzekeringsarts b&b de redelijkheid en billijkheid inzake arbeidsongeschiktheidsvraagstukken en de -verzekering met het deskundigenrapport gediend vindt.
7.3
Uit rechtspraak van de CRvB volgt dat het oordeel van de door een bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. [2] Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
7.4
Eiser voert aan dat uit de vele medische informatie in het dossier blijkt dat zijn behandelaars hebben verklaard en bewezen dat het hartinfarct een oude aandoening is. De rechtbank leest dit niet in de medische informatie. Eisers behandelaars geven weliswaar in algemene bewoordingen aan dat psychische klachten van invloed kunnen zijn op cardiale aandoeningen, maar uit de informatie blijkt niet dat de behandelaars hebben vastgesteld dat eisers psychische klachten de directe oorzaak zijn geweest van het later doorgemaakt hartinfarct. Zo is in de informatie van behandelend cardioloog J.J.W. Verschuren van 29 juli 2022 vermeld dat stress en/of depressie een bijdragende factor zou kunnen zijn aan het hartinfarct, maar dat dit nooit met zekerheid valt te zeggen omdat het niet meetbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet tot de conclusie leiden dat er een verband bestaat tussen de psychische klachten waar eiser al jaren mee kampt en het doormaken van het hartinfarct. Er ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing op basis waarvan een verband kan worden gelegd tussen zijn eerder bestaande klachten en het doorgemaakte hartinfarct. In hetgeen eiser heeft aangevoerd en de nadere ingebrachte medische informatie ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om de conclusie van de deskundige niet te volgen.
7.5
Zowel de deskundige als de behandelend cardioloog hebben geen cardiale afwijkingen kunnen vinden voor de klachten die eiser ervaart na het hartinfarct. In dit kader heeft de behandelend cardioloog aangegeven dat een niet-medisch traject, zoals een traject bij de psycholoog, bij de behandeling daarvan soms kan helpen. Op de nadere zitting heeft eiser verzocht om het benoemen van een psychiater of psycholoog als een tweede deskundige voor het vaststellen van zijn psychische klachten. Voor zover eiser heeft bedoeld dat de resterende klachten die hij na het hartinfarct ervaart, kunnen worden veroorzaakt door zijn psychische gesteldheid, stelt de rechtbank voorop dat de datum in geding 23 december 2019 is en eiser op die datum het hartinfarct heeft doorgemaakt. Op de datum in geding kan er dus nog geen sprake zijn van resterende klachten na hartinfarct. De rechtbank ziet in het benoemen van een psychiater of psycholoog als tweede deskundige dan ook geen waarde.
7.6
Dit betekent dat de vraag uit 4.1 ontkennend dient te worden beantwoord. Het doorgemaakte hartinfarct komt niet uit dezelfde oorzaak voort als die op grond waarvan eiser gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
Conclusie
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden de WIA-uitkering van eiser met ingang van 23 december 2019 heeft geweigerd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4349.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822.