ECLI:NL:RBDHA:2022:12345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
NL22.4188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van belangenafweging onder artikel 8 EVRM in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, bestaande uit een moeder en haar kinderen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar tegen een eerdere afwijzing van hun aanvraag voor verblijf als gezinslid van referent, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn besluit van 29 juni 2022 het bezwaar van eisers ongegrond heeft verklaard, ondanks het feit dat er sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft de belangenafweging van de staatssecretaris getoetst en geconcludeerd dat deze in het nadeel van eisers uitvalt, omdat het belang van de staat bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder weegt dan de belangen van eisers om hun gezinsleven in Nederland uit te oefenen.

Eisers hebben aangevoerd dat er objectieve belemmeringen zijn voor referent om terug te keren naar Jemen en dat zij geen verblijfsrecht meer hebben in Saoedi-Arabië. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat de belangenafweging niet in het voordeel van eisers uitvalt, onder andere omdat er geen sprake is van inmenging in hun recht op familieleven. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de staatssecretaris rekening heeft gehouden met de zelfstandigheid van referent en de financiële situatie van eisers, die bij aankomst in Nederland ten laste van de openbare kas zouden komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eisers, tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en eisers hebben de mogelijkheid om binnen vier weken in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4188

[naam eiseres], eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
en de kinderen van eiseres:
[kind 1],
[kind 2],
[kind 3]en
[kind 4],
hierna te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Jalouqa).

Procesverloop

Eisers hebben op 11 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar.
Bij besluit van 29 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog een beslissing genomen en het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben hierna de gronden van beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. [referent en zoon eiseres] (referent, de zoon van eiseres) is verschenen. Als tolk is verschenen G.M.A. Al-Harbia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1981. De (ten tijde van de aanvraag minderjarige) kinderen zijn geboren op respectievelijk [geboortedag kind 1] 2003, [geboortedag kind 2] 2005, [geboortedag kind 3] 2012 en [geboortedag kind 4] 2014. Zij zijn de broertjes en zusjes van referent. Referent is geboren op [geboortedag referent] 1997 en is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers en referent hebben de Jemenitische nationaliteit.
2. Referent heeft namens eisers een aanvraag ingediend voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij referent op grond van artikel 8 van het EVRM [1] . Deze aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van 26 februari 2021. Eisers’ bezwaar tegen die afwijzing is op 16 september 2021 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 januari 2022 [2] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eisers daartegen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat verweerder in het vernietigde besluit onvoldoende had gemotiveerd waarom referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat hoewel het jongvolwassenenbeleid [3] op referent van toepassing is en tussen eisers en referent sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, dit familieleven in dit geval geen positieve verplichting met zich mee brengt om eisers toe te laten tot Nederland. De belangenafweging die verweerder verricht in het kader van artikel 8 van het EVRM valt in het nadeel van eisers uit, omdat het belang van verweerder bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid zwaarder weegt dan de belangen van eisers om het gezinsleven met referent in Nederland uit te oefenen. De weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) is volgens verweerder dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
4. Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij stellen dat de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel is uitgevallen. Er is sprake van een objectieve belemmering voor referent om terug te keren naar Jemen. Ook hebben eisers geen verblijfsrecht meer in Saoedi-Arabië. Zij kunnen daarom het gezinsleven alleen in Nederland uitoefenen. Voorts menen eisers dat ten onrechte aan hen wordt tegengeworpen dat referent zelfstandig is. Immers, verweerder heeft vastgesteld dat referent valt onder het jongvolwassenenbeleid en daaruit volgt dat referent als niet zelfstandig kan worden aangemerkt. Ook werpt verweerder ten onrechte aan eisers tegen dat referent een uitkering ontvangt in Nederland. Niet duidelijk is waarop verweerder baseert dat eisers nu en of in de toekomst niet over bestaansmiddelen beschikken. Verder is er tussen eisers en referent sprake van intensief gezinsleven. Zij hebben steeds, korte perioden daargelaten, in gezinsverband samengeleefd. Dit gezinsleven kunnen zij dan ook niet, zoals verweerder stelt, uitoefenen met behulp van moderne communicatiemiddelen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beroep niet tijdig beslissen.
5. Eisers hebben op de zitting het beroep ingetrokken, voor zover dit is gericht tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar, en de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
6. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [4] heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Omdat het bestreden besluit niet tegemoet komt aan het beroep, zal de rechtbank het bestreden besluit hierna inhoudelijk toetsen aan de hand van de door eisers ingediende beroepsgronden.
Belangenafweging artikel 8 van het EVRM.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder met toepassing van zijn jongvolwassenenbeleid heeft aangenomen dat tussen eisers en referent familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. In geschil is of daarom op verweerder de positieve verplichting rust om eisers verblijf in Nederland toe te staan.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [5] moet de rechtbank toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Dit toetst de rechtbank vol. Als alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen, moet de rechtbank beoordelen of de uitkomst van de belangenafweging getuigt van een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eisers en referent bij de uitoefening van het gezinsleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit laatste toetst de rechtbank enigszins terughoudend. [6]
9. Verweerder heeft in het voordeel van eisers meegewogen dat zij beschikken over een paspoort en dat er geen aspecten zijn van openbare orde. Verweerder heeft voorts, terecht, bij zijn belangenafweging betrokken dat er sprake is van een objectieve belemmering voor referent om het familieleven met eisers in Jemen uit te oefenen. Verweerder heeft dit in het voordeel van eisers gewogen. Ook heeft verweerder terecht betrokken dat de broertjes en zusjes van referent ten tijde van de aanvraag van referent minderjarig waren. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat deze elementen niet van doorslaggevend gewicht zijn om de belangenafweging in het voordeel van eisers te laten uitvallen. De rechtbank zal dat hierna toelichten.
10. Verweerder heeft ook bij zijn belangenafweging betrokken dat het gaat om eerste toelating en er dus geen sprake is van inmenging in de uitoefening van het recht op familieleven van eisers en referent. Deze omstandigheid heeft verweerder in het nadeel van eisers kunnen wegen. Verweerder heeft daarbij terecht opgemerkt dat eisers en referent tien jaar in Saoedi-Arabië hebben samengeleefd en dat zij niet hebben aangetoond dat zij het gezinsleven niet opnieuw in Saoedi-Arabië zouden kunnen uitoefenen. Dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven uit te oefenen in Jemen leidt er dus niet toe dat de belangenafweging in het voordeel van eisers en referent uitvalt.
11. Voorts heeft verweerder in het nadeel van eisers kunnen meewegen dat van referent een bepaalde mate van zelfstandigheid verwacht mag worden. Referent heeft eerder een half jaar in Zuid-Afrika verbleven voor studie. Hoewel referent door zijn vlucht naar Nederland gedwongen is gescheiden van eisers, hetgeen geleid heeft tot verblijf in Rusland en Maleisië, heeft referent hiermee laten zien dat hij in staat is zich zelfstandig te handhaven. Dat verweerder referent als jongvolwassene beschouwt, leidt niet tot een andere conclusie. De vraag naar het bestaan van een feitelijke gezinsband en de vervolgens te maken belangenafweging zijn verschillende beoordelingen.
12. Verweerder heeft daarnaast niet ten onrechte in het nadeel van eisers gewogen dat referent in Nederland een uitkering ontvangt en dat niet is gebleken dat eisers beschikken over zelfstandige middelen van bestaan om in hun eigen onderhoud te voorzien. Verweerder heeft er daarom van uit mogen gaan dat eisers bij aankomst in Nederland ten laste zullen komen van de openbare kas.
13. In het licht van het voorgaande heeft verweerder tot slot kunnen opmerken dat van eisers en referent mag worden verwacht dat zij het gezinsleven eventueel met behulp van moderne communicatiemiddelen voortzetten.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de belangenafweging een ‘fair balance’ gevonden en niet ten onrechte aan de voor eisers nadelige feiten en omstandigheden een zwaarder gewicht toegekend dan aan de feiten en omstandigheden die in hun voordeel uitvallen. De weigering van verweerder om aan eisers een mvv te verlenen is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
15. Het beroep is ongegrond.
16. In de omstandigheid dat verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de in dit verband door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze vast op € 379,50. Daarbij gaat de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht uit van 1 punt voor het indienen van het inleidende beroepschrift en een factor 0,5.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de griffierechten van € 184,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie uitspraken van de Afdeling van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1503, 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:424 en 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:425.