ECLI:NL:RBDHA:2022:12321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
NL21.14998 en NL21.14999
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van vermoedelijke schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Nigeriaanse man, had een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven bij zijn partner, Ifeoma Blessing Igboanugo. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van het vermoeden dat de relatie tussen eiser en referente een schijnrelatie is, bedoeld om gebruik te maken van het recht op vrij verkeer en verblijf in de EU. Dit vermoeden is gebaseerd op tegenstrijdige verklaringen van eiser en referente over hun relatie en hun persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende redenen had om nader onderzoek in te stellen naar de relatie, gezien de indicatoren van misbruik van de richtlijn. Eiser heeft betoogd dat het onderzoek onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid tot zijn besluit kon komen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in de bodemprocedure. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen en dat er geen proceskosten hoeven te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14998 en NL21.14999

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser en verzoeker, V-nummer: [v-nummer] (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

In het besluit van 17 mei 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen. Ook is aan eiser een terugkeerbesluit en een licht inreisverbod opgelegd.
In het besluit van 30 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser wordt niet langer een inreisverbod opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL21.14998) ingesteld. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening (NL21.14999) ingediend.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 22 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1972 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser heeft een aanvraag gedaan tot afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. [1] Hij wil namelijk in Nederland verblijven bij zijn gestelde partner Ifeoma Blessing Igboanugo (hierna: referente).
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen en die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is eiser namelijk alleen met referente een relatie aangegaan om het in de Richtlijn [2] neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. Dit concludeert verweerder uit het feit dat eiser en referente tijdens de hoorzitting op 6 april 2021 op onderdelen wisselende of tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun beider voorgeschiedenis, de totstandkoming van de relatie, het moment van gaan samenwonen, en ook ten aanzien van het dagelijkse leven.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser vindt dat het door verweerder ingestelde onderzoek onrechtmatig is, omdat er geen gegrond vermoeden van een schijnrelatie was. De indicatoren die verweerder in de besluitvorming noemt, zien namelijk alleen op het illegale verblijf van eiser en niet op de relatie tussen eiser en referente. Verder betwist eiser dat hij en zijn partner op essentiële onderdelen tegenstrijdig zouden hebben verklaard. Voor zover verschillend is verklaard, gaat het om punten op detailniveau, en/of is sprake van een verschil van perspectief of een verkeerde veronderstelling bij een van de partners.
4. Verweerder heeft op zitting gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
5. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Rechtmatigheid onderzoek
6. Tussen partijen is in geschil of verweerder mocht overgaan tot het instellen van nader onderzoek naar de relatie tussen eiser en referente.
6.1
In de Richtsnoeren [3] is aangegeven dat lidstaten individuele gevallen mogen onderzoeken wanneer een gegrond vermoeden van misbruik of fraude bestaat. De lidstaten kunnen zich daarbij baseren op eerdere analyses en ervaringen die aantonen dat een duidelijk verband bestaat tussen gevallen waarin misbruik is bewezen en bepaalde kenmerken van deze gevallen. De lidstaten kunnen daarbij een reeks indicatieve criteria vaststellen die doen vermoeden dat de door de Richtlijn verleende rechten waarschijnlijk zijn misbruikt, met als enig doel inbreuk te maken op de nationale immigratiewetgeving. In de Richtsnoeren staan een aantal indicatieve criteria genoemd waarmee de nationale autoriteiten met name rekening kunnen houden. Deze criteria kunnen eventueel leiden tot het instellen van een onderzoek, dat een afzonderlijk onderhoud met elk van de echtgenoten of partners kan omvatten.
6.2
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [4] volgt dat verweerder beoordelingsruimte toekomt in de beoordeling of er nader onderzoek gedaan zou moeten worden. De in de Richtsnoeren opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Het staat verweerder dan ook vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken.
6.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder de volgende indicatoren van toepassing acht op eiser en referente:
  • eiser is illegaal Nederland ingereisd. Niet is gebleken dat eiser Nederland met een daartoe strekkend visum of een ander daartoe strekkend document legaal is ingereisd;
  • eiser heeft eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland ingediend, deze is afgewezen;
  • eiser heeft bij zijn voorgaande aanvraag (aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd) gebruik gemaakt van een andere identiteit;
  • eiser heeft voorafgaande aan onderhavige aanvraag langdurig illegaal in Nederland verbleven. Niet is gebleken nadat de aanvraag asiel werd afgewezen en eiser Nederland moest verlaten hij dat heeft gedaan;
  • eiser is niet ingeschreven in de BRP. Dit wekt bevreemding. Niet valt in te zien waarom eiser zich tot op heden nog niet heeft ingeschreven op het adres van de BRP
  • eiser stelt in de relatieverklaring al per mei 2019 samen te wonen en een gemeenschappelijke huishouding te voeren. Het is dezerzijds opmerkelijk dat eiser pas op 20 juli 2020 onderhavige aanvraag heeft ingediend, te meer eiser illegaal in Nederland verbleef;
  • het is opmerkelijk dat de hoofdbewoner van het woonadres van eiser en referente pas op 31 oktober 2019 schriftelijk toestemming heeft gegeven dat eiser bij hem op zijn adres mag verblijven, aangezien eiser en referente daar beiden stellen al sinds mei 2019 te verblijven;
  • gebleken is dat op het gestelde woonadres van eiser en zijn referent nog ten minste 2 andere volwassen personen en 2 minderjarige kinderen staan ingeschreven.
6.4
De rechtbank is het met verweerder eens dat de onder 6.3 genoemde indicatoren het gegronde vermoeden opleveren dat er sprake is van misbruik van de Richtlijn en daarom het instellen van een onderzoek naar de gestelde relatie rechtvaardigen. In dat kader acht de rechtbank van belang dat alleen al de omstandigheden dat eiser na illegaal verblijf in Nederland een relatie met referente is aangegaan en dat hij eerder bij een verblijfsaanvraag gebruik heeft gemaakt van een andere identiteit, indicatieve criteria – als bedoeld in de Richtsnoeren - betreffen op basis waarvan verweerder een onderzoek naar de relatie van eiser en referente mocht instellen. Dat een aantal van de indicatoren ziet op het illegale verblijf van eiser en niet op de relatie tussen eiser en referente, doet hier niet aan af. Zoals genoemd onder 6.2 staat het verweerder namelijk vrij om ook andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken. Verweerder heeft in redelijkheid ook eisers langdurige onrechtmatige verblijf in Nederland voorafgaand aan zijn aanvraag als een indicator voor een schijnrelatie kunnen aanmerken, nu hieruit het vermoeden volgt dat eiser graag in Nederland wil verblijven en hij dit door het aangaan van een relatie met een Unieburger voor een langere periode kan realiseren. Weliswaar is onvoldoende onderbouwd dat het mogelijk was voor eiser om zich in de BRP in Den Haag in te schrijven zonder rechtmatig verblijf, maar ook als die indicator weg zou vallen blijven er voldoende over om een onderzoek te mogen instellen.
Beoordeling verklaringen
7. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [6] volgt dat van een vreemdeling en de gestelde partner mag worden verwacht dat zij over belangrijke/essentiële gebeurtenissen in hun leven, ook al hebben die zich al langere tijd geleden afgespeeld, eenduidige verklaringen afleggen.
7.1
Alhoewel eiser en referente tijdens de hoorzitting op onderdelen gelijkluidend hebben verklaard, heeft verweerder aan hen kunnen tegenwerpen dat zij op verschillende essentiële punten, zoals over hun beider voorgeschiedenis, de totstandkoming van de relatie, het moment van gaan samenwonen en recente alledaagse gebeurtenissen, wisselend hebben verklaard. De rechtbank kent daarbij gewicht toe aan het feit dat eiser niet alle tegengeworpen tegenstrijdigheden in de verklaringen heeft betwist. Zo is in beroep niet weersproken dat eiser en referente tegenstrijdig dan wel vaag hebben verklaard ten aanzien van de avond voor de hoorzitting, het (online) kerkbezoek, de recente geboorte van het kind van de heer Kingsley en zijn vrouw, en het al dan niet meehelpen met het bezorgen van kranten op de zaterdag voor de hoorzitting. Van partners in een relatie mag redelijkerwijs worden verwacht dat zij op dergelijke punten eensluidend en eenduidig kunnen verklaren wanneer hierover vragen worden gesteld.
7.2
De verklaringen die eiser en referente voor de tegenstrijdigheden hebben gegeven, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank is het met verweerder eens dat verwacht mag worden dat referente weet dat eiser al 12 jaar in Nederland verblijft en waar eiser woonde voordat hij met referente ging samenwonen. Dit betreffen namelijk onderwerpen die bij het elkaar leren kennen en bij een beslissing om te gaan samenwonen besproken worden en zich logischerwijs aandienen. Verder heeft verweerder aan eiser en referente kunnen tegenwerpen dat zij over het ontstaan van hun relatie en het besluit van referente om zich in Nederland te vestigen, tijdens de hoorzitting niet eenduidig hebben verklaard. Dit terwijl met name het ontstaan van een relatie een essentiële gebeurtenis is die partners bewust meemaken en die indruk maakt. De enkele stelling dat eiser en referente wel degelijk eenduidig verklaren nu zij beiden aangeven dat de relatie in april 2019 is ontstaan en er slechts sprake is van een verschil in gedachten en beleving, is onvoldoende om hieraan af te doen. Zo heeft eiser verklaard dat referente bij haar bezoek in april aan hem heeft verteld dat zij al voor de begrafenis gevoelens voor hem had, terwijl referente heeft aangegeven dat zij toen haar toenmalige partner nog ziek was nog geen gevoelens voor eiser had, maar dat zij wel hechter werden. Verder heeft eiser aangegeven dat referente tijdens de begrafenis al aangaf dat zij bij eiser wilde verblijven en zij met die intentie in april bij hem op bezoek kwam, terwijl referente heeft verklaard dat zij bij haar bezoek niet van plan was om met eiser te gaan samenwonen en zij toen wel enkele gevoelens had, maar dat die pas tijdens het bezoek definitief ontstaan zijn. Volgens referente is de relatie bovendien pas in mei 2019 ontstaan, toen zij met eiser is gaan samenwonen.
7.3
Ook hebben eiser en referente geen overtuigende verklaring kunnen geven voor onder meer hun tegenstrijdige verklaringen over vanaf wanneer de vrouw van de heer Kingsley in hun woning woonachtig is en over het contact met en betalingen aan de kinderen van referente plaatsvinden. Waar eiser heeft verklaard dat de vrouw van de heer Kingsley nog niet in de woning woonde toen referente met eiser aldaar ging samenwonen, heeft referente aangegeven dat de vrouw van de heer Kingsley met het oudste kind ook al in de woning woonde. Dat dit verschil in verklaringen is veroorzaakt doordat de partner van de heer Kingsley regelmatig in het huis was en daar sliep en het bij referente niet bekend was dat de partner van de heer Kingsley ook nog een eigen woning had, heeft verweerder niet hoeven volgen. De rechtbank is het namelijk met verweerde eens dat er een duidelijk verschil bestaat tussen regelmatig in een woning komen of in een woning wonen en dat van een andere bewoner van een woning verwacht kan worden dat dit hem of haar opvalt. Ook heeft verweerder opmerkelijk kunnen vinden dat referente zegt dat eiser wel zou moeten weten hoe vaak zij geld naar haar kinderen overmaakt, terwijl eiser dit vervolgens niet weet te benoemen.
7.4
Nu eiser en referente op een aanzienlijk aantal punten niet gelijkluidend hebben verklaard, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat tussen eiser en referente geen sprake is van een daadwerkelijke relatie en zij de relatie zijn aangegaan met als enig doel het in de Richtlijn 2004/38EG neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt.
Wat is de conclusie?
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in de bodemprocedure en er niet langer sprake is van connexiteit. [7]
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Richtlijn 2004/38/EG.
3.Mededeling betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van richtlijn 2004/38/EG.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2031.
5.Basisregistratie Personen (BRP).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2434.
7.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.