ECLI:NL:RBDHA:2022:12295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
21/3609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onduidelijkheid financiële situatie

In deze zaak heeft eiseres op 18 september 2020 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. Eiseres, die ziek was geworden en een nul-urencontract had als kamermeisje, gaf aan dat zij onvoldoende middelen had om in haar levensonderhoud te voorzien. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de aanvraag op 13 november 2020 afgewezen, omdat eiseres onvoldoende duidelijkheid had verschaft over haar financiële situatie. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 12 oktober 2022 de zaak behandeld. Eiseres heeft tijdens de zitting verklaard dat zij in haar levensonderhoud voorzag door werkzaamheden als huishoudelijke hulp en dat zij contant geld had ontvangen van derden. Het college heeft echter betoogd dat de financiële situatie van eiseres onduidelijk bleef, omdat zij tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over haar inkomsten en uitgaven. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht was, omdat eiseres niet aan haar informatieplicht had voldaan.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college. Eiseres kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3609

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (het college)

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 13 november 2020 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering afgewezen.
In het besluit van 6 april 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door [A] en de gemachtigde van het college.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft op 18 september 2020 een aanvraag ingediend om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Op het aanvraagformulier heeft eiseres ingevuld dat zij te weinig geld heeft om van te leven omdat zij een nul-urencontract had als kamermeisje maar ziek is geworden. Zij beschikt over € 15 contant geld en betaalt haar huur, energierekening en boodschappen van haar laatste spaargeld.
1.1.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft een medewerker van het college bij brieven van 21 september 2020, 6 oktober 2020 en 9 oktober 2020 nadere informatie aan eiseres gevraagd. Eiseres heeft hierop gereageerd bij e-mailberichten van 3 oktober 2020 en 14 oktober 2020. Hierbij heeft eiseres onder meer bankafschriften overgelegd over de periode van 1 januari 2019 tot en met 21 september 2021. Op de vraag hoe zij heeft geleefd en vaste lasten heeft betaald heeft eiseres geantwoord dat zij na het beëindigen van haar dienstverband heeft geleefd van haar contant gespaarde geld. Op de bankafschriften is te zien dat regelmatig bijschrijvingen van T zijn ontvangen, en in mei en augustus 2020 ook van anderen, en dat zowel in juli als in augustus 2020 een bedrag van € 1.000 is gestort op de bankrekening van eiseres. Een medewerker van het college heeft vervolgens telefonisch met eiseres gesproken. In dat gesprek heeft eiseres gezegd dat zij T helpt en soms boodschappen voor haar doet. De vraag of eiseres T helpt met bijvoorbeeld schoonmaken of andere hulp in huis geeft, heeft eiseres ontkennend beantwoord. Een medewerker van het college heeft naar aanleiding van de verkregen informatie een rapportage opgesteld.
1.2.
In bezwaar heeft eiseres over op haar bankrekening gestorte gelden gesteld dat T
€ 900,- en € 1.500,- aan haar heeft gegeven om haar huur te kunnen betalen. Op de hoorzitting heeft eiseres verklaard dat zij op het moment van haar aanvraag over ongeveer
€ 7.000,- aan contant geld beschikte, dat zij voor T af en toe klusjes doet zoals boodschappen, koken en schoonmaken en dat zij daarvoor wordt betaald.
1.3.
Bij het bestreden besluit is de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat eiseres onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële situatie om te bepalen dat eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Zij heeft voor T op geld waardeerbare activiteiten verricht en hiermee inkomsten ontvangen op haar bankrekening. Over de hoeveelheid contant geld heeft eiseres tegenstrijdige verklaringen afgelegd.
Wat vinden eiseres en het college in beroep?
2. Eiseres stelt dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt op welke wijze zij in haar levensonderhoud heeft voorzien en dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Zij heeft een overzicht overgelegd van inkomsten uit werkzaamheden als huishoudelijke hulp over de periode van oktober 2019 tot en met oktober 2020. Volgens dit overzicht heeft eiseres werkzaamheden verricht van gemiddeld 20 uur per week bij vier opdrachtgevers, waaronder T, B en twee anonieme opdrachtgevers. Haar inkomsten bedragen volgens het overzicht over oktober 2019 € 1.106,-, november 2019 € 1.104,-, december 2019 € 1.158,-, januari 2020 € 1.094,50, februari 2020 € 1.037,50, maart 2020 € 936,-, april 2020 € 979,50, mei € 1.081,-, juni 2020 € 1.062,-, juli € 1.026,-, augustus € 0,- september € 0,- en over oktober 2020 € 290,-.
3. Het college stelt zich op het standpunt dat de financiële situatie van eiseres nog steeds onduidelijk is omdat de toelichting van eiseres over hoe zij voorafgaand aan de aanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien, hoe zij haar vaste lasten heeft betaald en wat de aard en de omvang was van haar werkzaamheden als huishoudelijke hulp, die de bijschrijvingen van derden op haar bankrekening zouden moeten verklaren, niet geloofwaardig is. De toelichting is ongeloofwaardig omdat deze niet met objectieve en verifieerbare gegevens is onderbouwd en de verklaringen van eiseres over haar werkzaamheden en over de omvang van haar contante geld tegenstrijdig zijn.
Wat oordeelt de rechtbank?
4. In geval van (een afwijzing) van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel van de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het inhoudelijke besluit op de aanvraag. Dat betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 18 september 2019 tot en met 13 november 2019.
4.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] moet een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die leiden tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager, in dit geval eiseres, is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. De bijstandverlenende instantie, in dit geval het college, is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie, ook over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. [2]
4.3.
De rechtbank deelt de conclusie van het college zoals weergegeven onder 3. Eiseres heeft geen betrouwbare administratie bijgehouden van haar inkomsten, heeft wisselend verklaard over de omvang van haar werkzaamheden en over de omvang van het contante geld. De onduidelijkheid over de hoogte van de ontvangen inkomsten uit werkzaamheden en over de hoogte van het contante spaargeld en daarmee over de financiële situatie van eiseres voorafgaand aan de aanvraag is blijven bestaan. Daarom is niet vast te stellen of eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De aanvraag van eiseres is daarom terecht afgewezen.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk. Dit betekent dat het college de aanvraag om een bijstandsuitkering terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Ingevolge artikel 11, eerste lid, heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien,
recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, is bepaald dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken tot de middelen worden gerekend. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 16 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2833, en 10 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2057.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2057.