Overwegingen
1. Eiser is een staatloze Palestijn afkomstig uit Gaza, geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft eerder, op 3 september 2014, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 8 januari 2015 afgewezen en heeft daarbij aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Dat besluit staat in rechte vast.
2. Op 25 oktober 2021 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Dit is de aanvraag waar het hier om gaat. Eiser heeft als nieuwe elementen of bevindingen de volgende stukken ingebracht:
a. een brief van Vluchtelingenwerk van 15 oktober 2021;
b. de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 augustus 2020;
c. het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 juni 2021.
d. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 september 2021;
e. het wetsvoorstel ‘Strafbaarstelling verblijf in een door een terroristische organisatie gecontroleerd gebied’(het wetsvoorstel);
Hieruit zou volgens eiser blijken dat sinds zijn aanvraag van 3 september 2014 de situatie in Gaza dusdanig is verslechterd dat nu sprake is van een 15c-situatieen dat de UNRWA geen bescherming kan bieden tegen de verergerde humanitaire crisis. Eiser stelt bij terugkeer naar Gaza een reëel risico te lopen op een met artikel 3 van het EVRMstrijdige behandeling. Ook voert eiser aan dat hij niet kan terugkeren naar Gaza, omdat de grenzen dicht zijn. Bovendien mag met het oog op het wetsvoorstel niet van eiser worden verlangd dat hij terugkeert naar Gaza.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Ten eerste is volgens verweerder in Gaza geen sprake van een 15c-situatie.
De staatssecretaris heeft de situatie in de Gazastrook namelijk niet aangemerkt als een 15c-situatie. Eiser mag er van uit gaan dat de door hem in dit kader overgelegde landeninformatie algemeen bekend is en dus door de staatssecretaris is meegenomen in de beoordeling van de situatie in Gaza. Verweerder heeft in het verweerschrift, dat pas op
20 april 2022 is ingediend, nader gemotiveerd waarom volgens verweerder in Gaza geen sprake is van een 15c-situatie. Verweerder gaat hierbij in op het gewapende conflict in Gaza in mei 2021 en betrekt informatie van Human Rights Watch en de ‘weekly reports’ van het Palestinian Centre for Human Rights.
Ten tweede heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Gaza een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Verweerder onderkent dat de omstandigheden in Gaza niet gunstig te noemen zijn, onder andere op het gebied van werkgelegenheid, maar dit valt volgens verweerder niet zonder meer onder de definitie van artikel 3 van het EVRM.
Verder is volgens verweerder het terugkeerbesluit dat op 8 januari 2015 aan eiser is opgelegd rechtsgeldig, maakt het wetsvoorstel niet dat eiser niet zou kunnen worden uitgezet naar Gaza en is door eiser niet onderbouwd dat hij geen toestemming zal krijgen van Israël om Gaza in te reizen.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in Gaza geen sprake is van een 15c-situatie. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de door eiser overgelegde landeninformatie door verweerder is betrokken bij de beoordeling. Volgens eiser heeft verweerder hiermee geen beoordeling van de 15c-situatie gemaakt zoals het Hof dat in zijn uitspraak van 10 juni 2021 heeft bedoeld.
Voor wat betreft het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM verwijst eiser naar het rapport van Amnesty International van februari 2022, waarin wordt geconcludeerd dat sprake is van ernstige mensenrechtenschendingen van Palestijnen in onder andere de Gazastrook. Daarnaast voert eiser aan dat hij geen hulp kan krijgen van de UNRWA of zijn familie. Bovendien leidt eiser aan een depressie met serieuze suïcidale gedachten. Deze omstandigheden, afgezet tegen de uiterst penibele situatie in Gaza, maken volgens eiser dat verweerder moet motiveren waarom hij van mening is dat eiser in Gaza niet in een staat van verregaande materiele deprivatie zal geraken. Verder blijft eiser bij zijn standpunten inzake het terugkeerbesluit, het wetsvoorstel en de onmogelijkheid om Gaza in te reizen.
Ten aanzien van het verweerschrift heeft de gemachtigde van eiser ter zitting aangegeven dat zij hier niet uitgebreid naar heeft kunnen kijken, doordat deze zo kort voor de zitting was ingediend.
Beoordeling door de rechtbank
6. Uit het arrest LHvan het Hof, punten 34-38, volgt dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen die verweerder in het kader van artikel 40, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn moet maken, bestaat uit twee stappen. Stap 1 is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen.
Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn of door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Uit punt 50 van het arrest LH volgt dat elementen of bevindingen nieuw zijn wanneer die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt de staatssecretaris toe aan fase 2.
Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Het Hof overweegt dat moet zijn voldaan aan beide in fase 1 en fase 2 genoemde ontvankelijkheidsvereisten, maar benadrukt dat het gaat om afzonderlijke vereisten.
Als aan die vereisten is voldaan, moet verweerder vervolgens overgaan tot stap 2, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.
7. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de door eiser ingebrachte elementen en bevindingen nieuw zijn, in die zin dat ze niet zijn betrokken bij de beoordeling van de eerdere asielaanvraag van eiser. Het gaat daarom in deze zaak om de vraag of is voldaan aan het vereiste in stap 1, fase 2; maken de door eiser ingebrachte nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming?
Ten aanzien van de gestelde 15c-situatie in Gaza
8. De rechtbank deelt het standpunt van eiser dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in Gaza geen sprake is van een 15c-situatie. Met de enkele motivering dat in Gaza geen sprake is van een 15c-situatie, omdat de situatie in Gaza door de staatssecretaris niet is aangemerkt als een 15c-situatie, heeft verweerder onvoldoende uitgelegd hoe hij de door eiser ingebrachte informatie heeft beoordeeld. In het licht van wat door eiser bij zijn aanvraag en in de zienswijze is aangevoerd, is dit onvoldoende. De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van verweerder ter zitting ook heeft erkend dat de motivering in het bestreden besluit onvoldoende was, om welke reden hij hier in het verweerschrift nog nader op in is gegaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de door eiser overgelegde informatie over de situatie in Gaza geen nieuwe elementen of bevindingen zijn die de kans aanzienlijk groter maken dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming. De beroepsgrond slaagt.
Ten aanzien van artikel 3 EVRM
9. De rechtbank deelt eveneens het standpunt van eiser dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser bij terugkeer naar Gaza - ook als geen sprake is van een 15c-situatie - geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft in het bestreden besluit enkel aangegeven dat de omstandigheden in Gaza zwaar zijn, maar dat geen sprake is van ernstige schendingen van grondrechten. Ook op dit punt is verweerder onvoldoende ingegaan op de door eiser bij de aanvraag en in de zienswijze ingebrachte informatie, zoals het rapport van Amnesty International van 1 februari 2022. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ook op dit punt ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de door eiser overgelegde informatie geen nieuwe elementen of bevindingen zijn die de kans aanzienlijk groter maken dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming. De beroepsgrond slaagt.
10. Door eiser zijn een aantal omstandigheden aangedragen waardoor hij niet zou hoeven of kunnen terugkeren naar Gaza.
10.1.Eiser stelt allereerst dat het terugkeerbesluit dat op 8 januari 2015 aan hem is opgelegd niet rechtsgeldig is, omdat daarin niet is vermeld naar welk land of gebied hij zou moeten terugkeren. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2021. De rechtbank overweegt dat uit overweging 7.1 van die uitspraak volgt dat ook ruimte bestaat om het land van terugkeer uit de motivering van de beschikking af te leiden. Het moet voor de vreemdeling in ieder geval kenbaar zijn naar welk land hij zal worden verwijderd, zodat hij belangen die aan terugkeer naar dat land in de weg staan zo goed mogelijk naar voren kan brengen, en daar een effectief rechtsmiddel tegen kan aanwenden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het besluit van 8 januari 2015 voldoende kenbaar gemaakt dat eiser terug moet keren naar Gaza. Uit de onderhavige procedure blijkt ook dat voor eiser duidelijk is dat hij dient terug te keren naar Gaza. Het terugkeerbesluit is daarom rechtsgeldig. De beroepsgrond faalt.
10.2.Verder meent eiser dat een gedwongen terugkeer naar Gaza niet valt te rijmen met het wetsvoorstel. De rechtbank deelt het standpunt van verweerder dat dit wetsvoorstel niet maakt dat eiser niet zou kunnen worden uitgezet naar Gaza. Niet alleen zal deze wet volgens de tekst van het voorstel slechts betrekking hebben op Nederlanders en vreemdelingen met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, maar bovendien gaat het nog steeds om een wetsvoorstel en is dit geen geldende wetgeving. De beroepsgrond faalt.
10.3.Tot slot is door eiser aangevoerd dat hij niet kan terugkeren naar Gaza, omdat hij na zijn lange verblijf in het buitenland geen toestemming van Israël zal krijgen om het gebied weer in te reizen. Voor wat betreft dit standpunt van eiser overweegt de rechtbank dat deze discussie niet in de onderhavige procedure thuishoort. Deze vraag is immers niet relevant in de beoordeling of eiser in aanmerking zou moeten komen voor een verblijfsvergunning asiel, maar ziet op de terugkeer naar Gaza. Eiser kan desgewenst een “buiten schuld” aanvraag indienen.Ook deze beroepsgrond faalt.
11. Gelet op hetgeen onder 8 en 9 is overwogen, bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek en is het daarom genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank zal het beroep dus gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
12. Verweerder heeft in het verweerschrift van 20 april 2022 een nadere motivering gegeven in het kader van de gestelde 15c-situatie. De rechtbank zal het verweerschrift echter buiten beschouwing laten, wegens strijd met de goede procesorde. Het verweerschrift is dusdanig kort voor de zitting ingediend dat zowel eiser als de rechtbank zich hier onvoldoende op hebben kunnen voorbereiden. Ten overvloede merkt de rechtbank daarbij op dat in het verweerschrift opnieuw niet ingegaan wordt op de door eiser ingebrachte stukken ten aanzien van de situatie in de Gazastrook en dat ook niet wordt ingegaan op de vraag of eiser - ook als geen sprake is van een 15c-situatie - bij terugkeer naar Gaza een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
13. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder opdragen om een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. Bij zijn nieuwe besluit moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld.
14. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, zal verweerder worden veroordeeld in de kosten die eiser heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van €759,- en een wegingsfactor 1).