ECLI:NL:RBDHA:2022:12243

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21_368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening duofiets op grond van de Wmo

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, ouders van [A], en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Eisers hadden een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een duofiets op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat er volgens hen een voorliggende voorziening beschikbaar was en de duofiets niet noodzakelijk was voor de participatie van [A].

Eisers voerden aan dat de afwijzing onzorgvuldig was, omdat de hulpvraag niet goed in kaart was gebracht en er geen medisch onderzoek was verricht. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende informatie had verzameld en dat de beoordeling door de Wmo-consulent adequaat was. De rechtbank stelde vast dat [A] met de beschikbare vervoermiddelen, zoals leerlingenvervoer en de auto van het gezin, voldoende mogelijkheden had om te participeren in het gezinsleven en activiteiten te ondernemen.

De rechtbank concludeerde dat de duofiets geen noodzakelijke voorziening was voor [A] om te kunnen participeren. Hoewel fietsen met een duofiets positieve effecten kan hebben op de gezondheid en ontwikkeling van [A], was dit niet voldoende om de verplichting voor verweerder te rechtvaardigen om een duofiets te verstrekken. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. E.S. Träger),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: A. Scheps).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een maatwerkvoorziening in de vorm van een duofiets ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2020, aangevuld bij besluit van 13 januari 2021, (bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit van 8 december 2020 beroep ingesteld. Het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 13 januari 2021.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2022 op zitting behandeld. [eiser] , vader van eiser, is verschenen, bijgestaan door eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn de ouders van [A] . [A] is geboren op [geboortedag] 2012, is gediagnosticeerd met een stoornis in het autisme spectrum en heeft een verstandelijke beperking (een IQ van 55). Eisers hebben zich bij verweerder gemeld voor ondersteuning op grond van de Wmo. Naar aanleiding van deze melding heeft op 20 juli 2020 een huisbezoek en een gesprek plaatsgevonden tussen de Wmo-consulent en eiseres. In dat gesprek en in de aanvraag van 20 juli 2020 is verzocht om een duo-fiets. Van het gesprek is een verslag gemaakt dat op 20 augustus 2020 naar eisers is gestuurd.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op grond dat er een voorliggende voorziening is.
3. Bij bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd, maar de motivering gewijzigd. Verweerder heeft het ambtelijk advies van 5 november 2020 gevolgd en zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde duofiets geen noodzakelijke voorziening voor eiser is om te kunnen participeren. Volgens verweerder zijn er verschillende mogelijkheden voor [A] om actief te zijn en om zich op een veilige en prettige manier in de buitenlucht te kunnen verplaatsen. [A] woont thuis, neemt deel aan het gezinsleven en gaat op doordeweekse dagen naar ’t Kraaiennest waar hij op zijn manier met anderen uit de groep en begeleiders contact heeft. [A] kan op school recreëren en actief zijn in de frisse buitenlucht. Hij kan daar spelen, bewegen en sporten. Dit stimuleert hem tot participatie en bevordert de ontwikkeling en zelfredzaamheid.
Voorts is volgens verweerder het wandelen als activiteit in de buitenlucht aan te merken als een geschikt alternatief voor het gebruik van de duofiets en de daaraan door eisers gekoppelde doelen, namelijk het stimuleren/bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie en het bevorderen van de motoriek van [A] . De plekken waar eisers en [A] gaan wandelen zijn te bereiken met de auto. Weliswaar is het aannemelijk dat vanwege de gedragsproblematiek van [A] het vervoer per auto niet altijd probleemloos zal verlopen, maar uit de dagelijkse praktijk blijkt niet dat dit zodanig ernstig is dat er sprake zou zijn van een vervoersprobleem. Sinds september 2020 reist [A] met het leerlingenvervoer en dat geeft geen problemen.
4.1.
Eisers voeren aan dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest. De consulent Wmo heeft in het rapport van 20 juli 2020, naar de rechtbank begrijpt het gespreksverslag, de aanvraag op een onjuiste en onzorgvuldige wijze beoordeeld. Zo is onvoldoende de hulpvraag in kaart gebracht. Verder is er geen medisch onderzoek verricht of medische informatie opgevraagd. Ook ontbreekt in het rapport een medische beoordeling over de concrete situatie en beperkingen.
4.2.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft een stappenplan opgesteld dat verweerder dient te volgen wanneer er een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (zie de uitspraken van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819 en 11 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2182). Uit deze uitspraken vloeit voort dat het college ten eerste moet vaststellen wat de hulpvraag is. Ten tweede moet vastgesteld worden welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Ten derde moet worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Ten vierde moet bezien worden in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.
4.3.
Uit het gespreksverslag blijkt dat is gekeken naar het functioneren van [A] , zijn dagbesteding, zijn lichamelijk-, sociaal- en psychisch functioneren en welke problemen hij ondervindt. In bezwaar beschikte verweerder over het gezinsplan van 26 oktober 2020, het rapport omtrent ontwikkelingsperspectief opgesteld door ’t Kraaiennest van 8 oktober 2020, een formulier MDO-aanvragen van 29 mei 2020, het Zorgplan opgesteld door een orthopedagoog van Signtaal van september 2020 en een verklaring van de huisarts van 19 oktober 2020. Daarmee was voor verweerder voldoende duidelijk wat de hulpvraag is, welke problemen worden ondervonden en welke ondersteuning nodig is. Verweerder heeft in de bestreden besluiten aandacht besteed aan de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door anderen uit het netwerk en de voorliggende voorzieningen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onderzoek van verweerder zorgvuldig is geweest.
4.4.
De stelling van eisers dat de beoordeling van de aanvraag door een medicus had moeten worden verricht volgt de rechtbank niet. De beoordeling is gedaan door een Wmo-consulent en deze is in beginsel voldoende deskundig om een aanvraag voor een maatwerkvoorziening te beoordelen. Voorts zijn geen medische stukken in het geding gebracht op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat deze door een arts hadden moeten worden beoordeeld. De door eisers overgelegde verklaring van de huisarts geeft geen reden anders te oordelen. De arts verklaart dat eiser niet zelfstandig buiten het huis actief kan zijn en uit de bestreden besluiten blijkt dat verweerder dezelfde mening is toegedaan.
5.1.
Eisers voeren voorts aan dat de aanvraag als doel heeft zijn zelfredzaamheid en participatie van [A] te vergroten. De duofiets geeft hem de mogelijkheid om zelfstandig, met begeleiding van eisers, buiten te zijn en op een veilige manier. Door zelf te fietsen zal [A] ook zijn motoriek verbeteren. Door een fietstocht waarbij hij zelf actief mee moet doen, kan hij zijn energie kwijt en heeft hij een betere nachtrust. Fietsen is voor [A] nodig om op een veilige en prettige manier naar buiten te kunnen en om zijn ontwikkeling en participatie te stimuleren. Tijdens het fietsen krijgt [A] contact met zijn omgeving en met eisers. Zijn wil om te communiceren wordt gestimuleerd. Er zijn volgens eisers geen andere voorzieningen om hetzelfde doel te bereiken. Vervoer met de auto leidt regelmatig tot conflicten en moeilijk gedrag. De duofiets is niet alleen een vervoersvoorziening maar geeft [A] ook op de langere termijn een betere mogelijkheid voor maatschappelijke participatie.
5.2.
Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de WMO beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de Wmo-verordening Zoetermeer 2015 (verder: de Verordening) bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen, met dien verstande dat voor hulp bij het huishouden en individuele begeleiding ook een kortdurende noodzaak volstaat.
Ingevolge artikel 8.1 van de Verordening kan het college aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning voorzieningen verlenen in de vorm van:
a. het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving;
b. medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan,
gericht op zelfredzaamheid en participatie.
Ingevolge artikel 8.2 van de Verordening kan het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich kunnen verplaatsen met als doel participatie kan bijvoorbeeld bestaan uit:
a. het kunnen doen van boodschappen;
b. het kunnen onderhouden van sociale contacten;
c. het deelnemen aan activiteiten waaronder begrepen dagbesteding,
binnen de leefomgeving van de cliënt.
Ingevolge artikel 8.3, eerste lid, van de Verordening kan, met het oog op het zich verplaatsen, een maatwerkvoorziening worden verleend ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het zich verplaatsen over de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.
5.3.
Beoordeeld moet worden of [A] met de reeds aanwezige vervoermiddelen de voor de participatie beoogde bestemmingen kan bereiken (Centrale Raad van Beroep van 21 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2644). Met verweerder stelt de rechtbank vast dat [A] thuis deel neemt aan het gezinsleven en dat hij dagelijks met behulp van leerlingenvervoer naar zijn school ’t Kraaiennest gaat en aldaar kan spelen, bewegen en sporten. Voorts kan voor het maken van gezinsuitstapjes gebruik worden gemaakt van de auto van het gezin. Op de plaats van bestemming kan [A] wandelen en op die manier kan hij voldoende beweging krijgen en recreëren. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank een passende bijdrage geleverd als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Deze conclusie wordt niet anders door de geformuleerde doelstelling van de kinderfysiotherapeut van 23 juni 2022 op de hulpvraag van eisers wat [A] nodig heeft om in een groep te kunnen functioneren, namelijk -samengevat- [A] regelmatig tussendoor laten bewegen.
Het beroep op de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 november 2009 (ECLI:NL:RBZLY:2009:BK4200) faalt reeds omdat verweerder heeft gekeken naar de mogelijkheden die [A] heeft om te bewegen en te spelen.
5.4.
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het toekennen van een duofiets geen noodzakelijke voorziening is voor eiser om te kunnen participeren. De rechtbank merkt daarbij op dat zij begrijpt dat fietsen met een duofiets een positief effect heeft op de gezondheid en eventueel de leerbaarheid van [A] en het hem meer plezier brengt dan het vervoer per auto of het doen van andere activiteiten, maar dat maakt niet dat verweerder gehouden is aan eisers een duofiets te verstrekken.
6. Het betoog van eisers dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat verweerder niet op de hoorzitting vertegenwoordigd was en daardoor geen debat mogelijk was, treft geen doel. Er is geen verplichting voor een vertegenwoordiger van verweerder om te verschijnen op de hoorzitting. Overigens heeft voorafgaand aan het ambtelijk advies en aan de hoorzitting, op 2 november 2020 een informeel gesprek plaatsgevonden.
7. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van
W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.